3.4 Historieschilder voor de koning
Maar Kruseman beoogde meer met zijn verhuizing naar Den Haag, namelijk een ingang bij een nieuwe groep potentiële, gefortuneerde opdrachtgevers met belangstelling voor religieuze voorstellingen. In de hofstad hoopte hij op meer internationaal georiënteerde liefhebbers die minder terughoudend stonden tegenover de uitbeelding van de verhalen uit de klassieke oudheid of de Bijbel waarin de mens centraal stond. Gezien de kosten die met dit soort prestigieuze en monumentale opdrachten gepaard gaan dacht Kruseman bij de koning de meeste kans tot slagen te hebben. Vastberaden om zijn ambitie tot historieschilder te verwezenlijken diende hij op 6 maart 1826 bij koning Willem I het schriftelijke verzoek in om een opdracht voor een Graflegging van Christus met tien levensgrote figuren.1 Hij voegde een olieverfschets van de beoogde compositie bij [1]. In mei vernam Kruseman dat de koning zijn toestemming verleende.2 Over de prijs van het schilderij zou na voltooiing verder worden gesproken, maar deze mocht in geen geval de 3.500 gulden te boven gaan, inclusief de kosten van de lijst. 3
In 1830, ruim drie jaar later, was het werk voltooid. Kruseman ontving voor zijn werkzaamheden 3.500 gulden.4 De Graflegging werd tentoongesteld op de Haagse Tentoonstelling van Levende Meesters van datzelfde jaar, waar het werd bekroond met ‘eene gouden eeremedaille met ’s Konings borstbeeld, ter waarde van 25 dukaten.’[2].5 Op deze tentoonstelling waren ook te zien Krusemans Twee Meisjes en een Jongen in Italiaanse klederdracht, musicerend, nu bekend als Een van Zin, en zijn meer dan levensgrote portret van de koning, een opdracht van het Haagse stadsbestuur [3-4].6 Vervolgens werd in hetzelfde jaar de Graflegging ingezonden op de Salon te Brussel waar het eveneens veel lof kreeg.7 Na afloop van deze exposities werd het werk overgedragen aan het Gouvernement om in het Koninklijke Kabinet van Schilderijen te Den Haag te worden geplaatst.8 In november 1831 ontving de schilder voor zijn werkzaamheden de koninklijke onderscheiding van Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.9 Hij was een van de eerste kunstenaars die deze onderscheiding kreeg.10
Maar dit succesvolle historiestuk leidde niet tot meer opdrachten voor religieuze schilderijen, laat staan van zulk kapitaal formaat. Het uitbreken van de Belgische Opstand eind 1830 noodzaakte de regering tot andere prioriteiten en leidde ertoe dat er geen geld meer was voor de kunsten.11 Particuliere opdrachtgevers voor dit soort onderwerpen waren er in Nederland vrijwel niet en de Rooms Katholieke kerken prefereerden katholieke kunstenaars. De protestantse Kruseman maakte ondanks zijn bevlogenheid en ervaring geen enkele kans. Toen Kruseman bijvoorbeeld vernam dat voor de nieuw te bouwen Kerk van de Heilige Theresia van Avila te Den Haag een levensgroot altaarstuk gemaakt zou gaan worden, bood de kunstenaar zich aan om dat kosteloos te schilderen. Maar, vertelde Van Westrheene, ‘De offerte van een protestansch kunstenaar leed schipbreuk.’12 Cornelis zou nooit een altaarstuk schilderen; zijn religieuze voorstellingen vonden uitsluitend particuliere kopers. In de daarop volgende tien jaren maakte Kruseman slechts vijf andere schilderijen met Bijbelse onderwerpen alle op klein formaat, namelijk: Een Heilige familie (1828), Christus zegenende (1832), Apostel Paulus (1832), Boete en Verzoening (1839) en De kinderzegening (1839) [5-6].
1
Cornelis Kruseman
De graflegging van Christus, ca. 1826
Den Haag, Cornelis Kruseman - J.M.C. Ising Stichting
2
Cornelis Kruseman
De graflegging van Christus, 1830 gedateerd
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. SK-A-1066
3
Cornelis Kruseman
Een van zin, 1830 gedateerd
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. sk-a-1070
4
Cornelis Kruseman
Portret van Willem I van Oranje- Nassau (1772-1843), 1830 gedateerd
Apeldoorn, Paleis Het Loo Nationaal Museum
5
Cornelis Kruseman
Christus zegenende, 1832 gedateerd
Den Haag, Cornelis Kruseman - J.M.C. Ising Stichting
6
Cornelis Kruseman
De apostel Paulus, 1832 gedateerd
Private collection
Notes
1 Over deze opdracht zie hoofdstuk 6 van deze RKDStudy. Het bij de koning indienen van een schriftelijk verzoek voor het maken van een historiestuk was geen ongebruikelijke route: Putter 2015; Rademakers 2020, p. 237. Loos behandelt in haar artikel dit werk. Voor Loos was toen nog niet duidelijk dat het werk zoals nu blijkt in opdracht van Willem I was geschilderd: Loos 1991, p. 474.
2 Met zekere trots berichtte hij over dit succes aan Royer: brief van Cornelis Kruseman aan Louis Royer van 29 januari 1827 (Archief Familie Alberdingk Thijm inv.nr. 5305, collectie KDC, Nijmegen).
3 NL-HaNA, BiZa 1813-1848,2.04.01, inv.nr. 4284, 11 mei 1826; NL-HaNA, BiZa 1813-1848,2.04.01, inv.nr. 4289, 2 en 19 juni 1826. Of het op voorhand afspreken van een maximale prijs uitzondering op de regel was bij een opdracht van koning Willem I is niet bekend. Wel is het zo dat bij het vastleggen van de besluitvorming in 1819 voor Jan Willem Pienemans historieschilderij De slag bij Quarte-Bras in opdracht van koning Willem I, er qua prijs werd bepaald dat wanneer het schilderij voltooid zou zijn, de Minister, na advies van de Vierde Klasse van het Instituut over het schilderij te hebben ingewonnen, aan de koning een voordracht zou doen omtrent de som die Pieneman zou krijgen. En dan te bedenken dat het schilderij reeds in 1818 was voltooid; Rappard 1983, p. 34; Putter 2015.
4 Over de perikelen rond deze opdracht zie hoofdstuk 6 van deze Study.
5 Dagblad van ’s Gravenhage 15 december 1830. Met Kruseman ontvingen ook de kunstenaars J.W. Pieneman, L. Royer en A. Schelfhout dezelfde eer.
6 Den Haag 1830, nr. 182: Portrait van Z.M. den Koning; nr. 183: De graflegging van Christus, nr. 186: Twee Meisjes en een Jongen in Italiaansche klederdracht, musiceerende.
7 Brussel 1830, nr. 683 Le Christ au tombeau, par ordre de S.M. Anoniem 1831 pp. 93-94, ‘Inderdaad bezit dit Christusbeeld zooveel echt ouds en goeds, als men het niet ligt van een’ hedendaags Schilder kan verwachten. De blik van Maria ten hemel is voortreffelijk. Men ziet den Heiland op het lijkwaad rustend en slapend, zoodat men nauwelijks aan den doodslaap denkt; deze figuur is evenwel hard en de handen zijn stijf, denkelijk omdat de Schilder het oogmerk had de koude verstramde ledematen uit te drukken.’; In Anoniem 1832, p. 135, ‘[…] dit beeld is echter hard een de handen zijn stijf, vermoedelijk wijl den schilder de koude, verlamde ledematen regt afzichtelijk wilde voorstellen. […] Veel aangeboren talent kan men hem niet ontzeggen, hetgeen inzonderheid uit zijn’ Johanneskop blijkbaar is.’ Ook zond Kruseman naar Brussel het Portret van koning Willem I: Anoniem 1830, nr. 389 Portrait de Roi; nr. 387 Portrait de famille; nr. 388 Portrait d’un jeune étudiant.
8 NL-HaNA, BiZa 1813-1848,2.04.01, inv.nr. 4544, 2 december 1830, goedkeuring van betaling gericht aan het Departement van Binnenlandse Zaken.
9 De benoeming kwam voort uit de afspraken omtrent het schilderij De Graflegging. De buitenwereld zal deze eer echter eerder in het licht hebben gezien van Krusemans plannen in dat jaar voor zijn schilderij De slag bij Bautersem. Zo ook Ising 1870a, p. 56. Verder hoofdstuk 6 van deze RKDStudy.
10 Andere onderscheidingen die Kruseman in de loop der jaren zou ontvangen zijn; 6 december 1847 kommandeur der orde der Eikenkroon (naar aanleiding van de voltooiing van het schilderij Johannes de Doper predikende in de woestijn); in 1830 Den Haag een gouden medaille; in 1836 te Brussel een bronzen medaille; in 1839 Den Haag een zilveren medaille; 1840 Antwerpen een gouden medaille; in 1841 Den Haag een gouden medaille; in 1844 Parijs een gouden medaille; in 1851 Brussel een gouden medaille.
11 Bergvelt 1984b, p. 105; vooral Hoogenboom 1985.
12 Van Westrheene 1859, p. 12, daar noot 3.