3.9 Kruseman als leermeester in Den Haag
Kruseman had als gevestigde kunstenaar een aanzienlijke groep aan leerlingen opgebouwd onder wie de latere genreschilders David Bles (1821-1899), Herman ten Kate (1822-1891), Johan Hendrik Koelman (1820-1887) en diens broer Johan Philip Koelman (1818-1893) [1-2]. Het lesgeven vormde een vaste bron van inkomsten, waarbij het tarief per leerling kon variëren. Dankzij een paar bewaard gebleven kwitanties is bekend dat Kruseman 25 gulden rekende per drie maanden teken- respectievelijk schilderlessen aan David Bles, in de winter verhoogd met tien gulden voor de stookkosten.1 Als leermeester van de Indonesische kunstenaar Raden Sarief Bastaman Saleh (1811-1880) hanteerde hij echter een ander, aanzienlijk hoger tarief [3]. In 1829 kwam deze jongeman als klerk van de toenmalige inspecteur van Financiën De Linge voor een kort bezoek naar Nederland.2 Toen de inspecteur terugging naar Java wilde Saleh graag nog wat langer blijven om, naar eigen zeggen, beter te leren rekenen, zijn Nederlands te verbeteren, en bovendien om te leren steendrukken.3 De Javaan werd in januari 1830 met toestemming van koning Willem I ‘Kind van Staat’, met een jaarlijkse toelage van 2.000 gulden.4 Bovendien werd hij onder de zorgende leiding gesteld van Jean Chrétien Baud (1789-1859), Directeur voor de zaken der Oost-Indische bezittingen.5 Vanaf 21 april 1830 tot en met 21 juli 1831 was Saleh vijf dagen in de week in de leer bij Kruseman. Hiervoor rekende de leermeester anderhalve gulden per les, ofwel 30 gulden in de maand met eenmaal tien gulden extra voor vuur tijdens de wintermaanden.6 Dat dit naar tevredenheid verliep is te lezen in een verslag van Baud van 20 augustus 1832, geschreven voor zijn vertrek naar Java als Gouverneur Generaal. Volgens hem had Saleh het bij Kruseman ‘vrij ver gebracht.’7
1
David Bles
Zelfportret van David Bles (1821-1899), 1840 gedateerd
2
Johan Hendrik Koelman
Zelfportret van Johan Hendrik Koelman (1820-1887), 1840 gedateerd
Amsterdam, Rijksprentenkabinet, inv./cat.nr. RP-T-1940-198
3
Johann Karl Baehr
Portret van Sjarif Bastaman Raden Saleh (1811-1880), 1842 gedateerd
Riga (Letland), The Latvian Museum of Foreign Art
Ondanks zijn ruime ervaring als leermeester en de breed gedragen waardering voor zijn werk werd Kruseman in 1839 gepasseerd voor de aanstelling tot directeur, ‘eerste hoofdonderwijzer’, van de Haagse Teekenacademie, later de Academie van beeldende kunsten.8 De Haagse Burgemeester en wethouders, verantwoordelijk voor deze aanstelling, benoemden ‘na vrugteloos voorlopig deswegens met den Heer C. Kruseman te hebben onderhandeld’ de Antwerpse historieschilder Jacques Joseph Eeckhout (1793-1861) als directeur voor de teken- en schilderkunst met een honorarium van 1.200 gulden per jaar [4].9 De keuze voor Eeckhout werd verder niet toegelicht, maar waarschijnlijk konden B&W en Kruseman niet tot een overeenstemming komen over het honorarium.10 Een anoniem gebleven schrijver sprak in het tijdschrift De Beeldende Kunsten zijn verbazing uit over de beslissing voor een Zuid-Nederlander voor deze positie.11
4
Jacques Joseph Eeckhout
Zelfportret van Jacques Joseph Eeckhout (1793-1861), ca. 1835
Private collection
Notes
1 In de collectie van het Haags Gemeentearchief bevinden zich een aantal kwitanties voor schilder- en tekenlessen voor David Bles van Kruseman gegeven in de periode juni 1838 t/m juni 1840: Haags Gemeentearchief, inv.nr. 8001-01 Schildersbrieven - Bijzondere Collecties - OV 2 (C. Kruseman).
2 De Loos-Haaxman 1965; Scalliet 2005.
3 De Loos-Haaxman 1965, p. 63.
4 ‘Kind van Staat’ is de benaming voor het opvoeden van een kind op last en op kosten van het Rijk.
5 De Loos-Haaxman 1965, pp. 63-65; Scalliet 2005, p. 170.
6 Voor Krusemans facturen en ontvangstbewijzen: NL-HaNA, Ministerie van Koloniën 1815–1949, toegangsnr. 2.10.01, inv. no. 853, verbaal, 20 augustus 1832 nr. 28; De Loos-Haaxman, 1965 p. 67; Hoogenboom 1993, p. 167.
7 De Loos-Haaxman, 1965, p. 68 ev. Saleh is dan al in de leer bij landschapsschilder Schelfhout. Kruseman vertrok namelijk in augustus 1831 richting het hoofdkwartier van de erfprins in Tilburg om een aanvang te maken met de werkzaamheden voor zijn latere Slag bij Bautersem: Ising 1857; Ising 1870a en verder hoofdstuk 6 van deze RKDStudy.
8 Gemeentearchief Den Haag, 0058.01 Academie van beeldende kunsten, inv.nr. 162; Notulen van 2 augustus 1839.
9 Gemeentearchief Den Haag, 0058.01 Academie van beeldende kunsten, inv.nr. 162; Notulen van 2 augustus 1839; Hoogenboom 1993, pp. 176-177; Rademakers 2020, pp. 246-247.
10 Ook zou de invloed van kolonel A.P.P.C.R.E. de Ceva aan het Hof kunnen hebben meegespeeld in het toekennen van de post hoofd-onderwijzer aan J.J. Eeckhout: Van Gelder 1953, p. 43.
11 ‘Velen heeft deze benoeming verrast, omdat zij meenden, dat er ook onder de Nederlandsche kunstenaars, menschen gevonden werden, geschikt tot de vervulling dier belangrijke betrekking, en dat de Nationaliteit gebood, dat men, in zoodanig geval, den Landgenoot boven den Vreemdeling trok; iets dat toch overal buiten Nederland plaats vindt.’: Anoniem 1840a, p. 79. Een jaar later werd in hetzelfde tijdschrift de keuze voor Eeckhout nogmaals veroordeeld; ‘Gaan de regeringen en Vorsten zoo voort dan jagen zij alle nationale kunst het land uit, en wij wonen weldra als in eene dorre zandwoestijn. […] De Schilder [Kruseman] had hier nuttig kunnen zijn, hij had hier aan het hoofd van menige Maatschappij of Hoogeschool voor de kunst moeten staan en deze had onder zijne leiding de gewenschte vruchten gedragen, maar hij werd voorbijgegaan, anderen, minder in bekwaamheden, kregen den voorrang, en wanneer men hem al eens voor de welvoegelijkheid of omdat het goedschiks niet anders kon, accoorden en conditien voorhield, dan waren die blijkbaar ongunstig gedaan, omdat men van den kant des schilders weigering scheen te wenschen.’: Anoniem 1841, p. 259; Hoogenboom 1993, pp. 176-177.