3.5 Londens avontuur (mei-juni 1829)
Kruseman verbleef omstreeks mei-juni 1829 enige tijd in Londen, vermoedelijk om nieuwe liefhebbers voor zijn werk te vinden.1 Londen was geen ongebruikelijke bestemming. In de eerste dertig jaar van de negentiende eeuw waren diverse Nederlandse kunstenaars het kanaal overgestoken zoals Jan Willem Pieneman, de eerder genoemde Pieter Christoffel Wonder en Christiaan Josi (1768-1828), die tevens kunsthandelaar was. Maar wie of wat hem op het idee heeft gebracht de reis te ondernemen blijft gissen. Mogelijk dat Kruseman via vakbroeders of uit de pers had vernomen van de Londense successen van Pieter Christoffel Wonder. Beide kunstenaars kenden elkaar aangezien hen op 30 januari 1818 gelijktijdig erepenningen werden uitgereikt toegekend door het Departement van Tekenkunde van het Amsterdamse genootschap Felix Meritis.2 Voor zover bekend bracht Kruseman mee zijn door Willem I gelauwerde Een Heilige Familie en een kleine kopie van het in dat jaar voltooide schilderij Het gevallen meisje [1].3
Niet veel is bekend van dit Londense bezoek, maar dankzij de optekening door Van der Chijs van een paar van Krusemans anekdotes is er wel wat te vertellen over een teleurstellende ontmoeting met de befaamde portretschilder Sir Thomas Lawrence (1769-1830).4 Met een aanbevelingsbrief van de Nederlandse ambassadeur en verzamelaar Sir Charles Bagot (1781-1843) op zak, bezocht de Haagse schilder het atelier van de Engelsman op 65 Russell Square om hem uit te nodigen zijn schilderij van de Heilige Familie te komen bekijken.5 Lawrence had die dag echter geen enkele belangstelling voor de hem onbekende Nederlandse schilder, die bovendien geen Engels sprak. Hoewel de portrettist net als Kruseman het Frans machtig was liet hij zijn knecht als tolk dienen.6 Op Krusemans vraag of Lawrence zijn schilderij wilde komen bekijken, vroeg de Engelsman wat het voorstelde. Op het antwoord ‘eene heilige familie’ reageerde de tolk volgens Van der Chijs botweg: ‘Sir Thomas zegt, dat het een zeer afgezaagd onderwerp is.’ 7 En na deze vileine opmerking kon Kruseman naar zijn hotel terugkeren.
Toch lukte het Kruseman om in Londen voet aan de grond te krijgen. Dankzij de tussenkomst van Henry Philip Hope (1774-1839), zoon van de schatrijke Amsterdamse bankier en verzamelaar Henry Hope (1735-1811), kwam de schilder in contact met de Londense kunsthandelaar John Smith (1781-1855) [2-3].8 In zijn brief van 3 juni 1829 vroeg Hope de kunsthandelaar om de maker ervan te mogen introduceren: ‘Mr Kruseman, a very eminent Dutch painter who is just arrived in this country and is anxious of exhibiting a picture of his which has been very highly spoken of on the Continent. As he is a total stranger here and unacquainted with the usage of the country, and I believe, even with the language, perhaps you could be kind enough to give him your advise how he is to proceed to accomplish his object.’9
Het is niet ondenkbaar dat John Smith al enigszins bekend was met het werk van Kruseman. Vanaf augustus 1816 reisde de kunsthandelaar met een zekere regelmaat naar Amsterdam.10 Daar bezocht hij de verschillende privécollecties en indien mogelijk vast ook de Tentoonstellingen van werken van Levende Meesters. In gezelschap van de Brusselse kunsthandelaar Lambertus Jan Nieuwenhuys (1777-1862) bezocht Smith in 1816 bovendien onder meer de collectie van de eerder genoemde Lucretia van Winter. Na Lucretia’s huwelijk met Six in 1822 bleef Smith het echtpaar geregeld bezoeken. Door hun aankoop in 1824 van Een Frascataansch spinnend meisje, met een haar liefkozende Boer kan de handelaar vertrouwd zijn geweest met Krusemans werk.11
Smith zag blijkbaar potentie in de Haagse kunstenaar, of hij waardeerde zijn relatie met Henry Hope zodanig, dat enkele weken later De Heilige familie ter verkoping werd aangeboden in zijn kunstzaal op Bondstreet.12 Kort daarna werd het schilderij verkocht voor 250 pond, volgens vriend Van der Chijs voor 4.000 gulden, aan Pierre César Labouchère (1771-1839) voormalig firmant bij de Amsterdamse bank Hope & Co.13 In 1839, een paar maanden na het overlijden van Labouchère, verkocht een van zijn zonen de Heilige familie terug aan John Smith & Co. voor 50 pond. Kort daarna werd het werk voor 150 pond overgedaan aan William Shaw Bond of Devonshire Place.14 Deze waardedaling van 100 pond na tien jaar hoeft niet te verbazen. Ondanks een beperkte Engelse interesse in latere jaren voor zijn Italiaanse genrevoorstellingen, zou Kruseman in Groot-Brittannië als historieschilder verder geen naam weten te maken.
Het Londense avontuur kreeg dan geen direct vervolg, maar jaren later, in de periode 1834-1838, staken toch een aantal werken het Kanaal over. Zo bestelde een onbekend gebleven opdrachtgever uit Engeland twee schilderijen, Een dansend meisje (Italiaanse voorstelling) en Vrouwen bij een bron, tegenwoordig alleen bekend dankzij de prenten ernaar [4-5]. Beide werden in 1835 naar het eiland verscheept.15 Tevens belandde in Engeland Terugkomst van een oud Hollandsch Krijgsman bij zijn gezin, geëxposeerd in 1837 op de Haagse Tentoonstelling van Levende Meesters.16 Omstreeks dezelfde periode kreeg Kruseman een opdracht van Sir Robert Harland (1765-1848).17 In het Archief Familie Kruseman bevindt zich een Franstalige brief waarin namens Harland de waardering wordt uitgesproken voor het onlangs ontvangen werk van een groep rovers.18 Dit is vermoedelijk het schilderij Rovers in de Abruzzen, een overrompeling vreezend, dat Kruseman in 1837 op de Haagse Tentoonstelling van Levende Meesters exposeerde. Het resultaat beviel blijkbaar zozeer dat Harland in dezelfde brief aangaf een pendant te wensen voor dezelfde (onbekend gebleven) prijs, inclusief eenzelfde lijst.19
1
Cornelis Kruseman
Het gevallen meisje (Gedicht van Tollens), 1829 gedateerd
Private collection
2
Thomas Goff Lupton
Portret van Henry Philip Hope (1774-1839), 1823 gedateerd
Londen (Engeland), National Portrait Gallery, inv./cat.nr. NPG D656
3
Moses Haughton (II)
Portret van John Smith, de kunsthandelaar, ca. 1804-1848
Londen (Engeland), British Museum, inv./cat.nr. 1881,0409.1
4
Edouard Schuler naar Cornelis Kruseman
Een dansend meisje, na 1837
Jever, Schlossmuseum Jever, inv./cat.nr. JEV 12690
5
Huib van Hove (Bz) naar Cornelis Kruseman
Herinnering aan Italiën, ca. 1839
Amsterdam, Rijksprentenkabinet, inv./cat.nr. RP-P-1904-3119
Notes
1 Geudeker 2016, bijlage I, nr. 4.
2 Mogelijk ondersteunde Sir John Murray, Wonders in Londen woonachtige mecenas, Kruseman of de ‘Engelischman’ die Kruseman vóór 1821 portretteerde: Archief Familie Kruseman, nr. 63 (particuliere collectie, Nederland). Over P.C. Wonder: Bergvelt 2015.
3 Van der Chijs 1858, p. 220; Kruseman ontving voor de Heilige familie een premie van 500 gulden van koning Willem I: Nederlandsche Staatscourant 23 december 1828.
4 Van der Chijs 1858, pp. 219-220.
5 Van der Chijs 1858, p. 219-220. Eenmaal terug in Den Haag in februari 1830 vertelde Kruseman het verhaal aan zijn vrienden onder wie Willem de Clercq (1795-1844) die hierover schreef in zijn dagboek: De Clercq 1811-1844, Deel XVII (1830), p. 59 [16 februari].
6 Goldring 1951, p. 305.
7 Van der Chijs 1858, p. 220.
8 Verzamelaar Henry Hope (1735-1811) gaf in 1785 opdracht tot de bouw van Paviljoen Welgelegen in Haarlem: Beelaerts van Blokland et al 1989; Zoon Hope kocht vermoedelijk Krusemans eigenhandige kopie naar Het gevallen meisje (1829).
9 Sebag-Montefiore en Armstrong-Totten 2013, p. 59-60 [nrs. 11, 12] en 276-277 [nr. 307]. Kruseman was geheel uit zijn comfortzone, waarbij zal hebben meegespeeld dat de kunstenaar, net als vele van zijn landgenoten, moeite had met de Engelse taal. Hij had dan wel les genomen maar zoals zijn vriend Ising het verwoordde ‘het sissende Engelsch […] klonk hem valsch in de ooren’: Ising 1858 (I), p. 95.
10 Omstreeks 1842 verhuisde hij zelfs wegens huwelijksproblemen, in gezelschap van zijn nieuwe liefde Mrs. Heyman naar Nederland en werd hij eigenaar van Huize Bijdorp, gesitueerd nabij Voorburg, Zuid-Holland. Na het overlijden van Mrs. Heyman in april 1844 ging hij weer terug naar Engeland in juni 1844: Sebag-Montefiore en Armstrong-Totten 2013, pp. 13-15.
11 Sebag-Montefiore en Armstrong-Totten 2013, p. 19.
12 Literary Gazette and Journal of Belles Lettres, Arts, Sciences vol. 648 (20 juni 1829), p. 412. Hoewel de verslaggever enig commentaar had op de manier waarop de huidskleur was geschilderd, namelijk teveel gekeken naar de oude meesters in plaats naar de natuur, was het oordeel positief.
13 Sebag-Montefiore en Armstrong-Totten 2013, pp. 276-277 [nr. 307]. Labouchère, geboren in Den Haag, werd omstreeks 1802 firmant bij Hope & Co en leidde het Amsterdamse handelshuis. Op latere leeftijd verhuisde hij naar Groot-Brittannië en kocht ‘Hylands House’ waar hij de rest van zijn leven zou verblijven tot aan zijn dood in januari 1839: Beelaerts van Blokland et al 1989, p. 25. De verkoopprijs van 250 pond is aanzienlijk in vergelijking met bijvoorbeeld aankopen bij John Smith & Co door de verzamelaar William Beckford (1760-1844) die in juni 1823 een bedrag van 315 pond neerlegde voor een Landschap met waterval door Jacob van Ruysdael en in mei 1828 voor 300 pond twee landschappen kocht door Frederick de Moucheron respectievelijk Adriaen van de Velde: Sebag-Montefiore en Armstrong-Totten 2013, p. 21; Van der Chijs 1858 p. 220.
14 Sebag-Montefiore en Armstrong-Totten 2013, p. 276-277 [nr. 307].
15 ‘Engelsche bestelling’ en datering: Archief Familie Kruseman inv.nrs. 32 en 34.
16 Archief Familie Kruseman, inv.nr. 34.
17 Voor informatie omtrent zijn familiegeschiedenis: White 1844, pp. 125-126.
18 Brief namens Sir Robert Harland aan Cornelis Kruseman van 23 januari 1838, Archief Familie Kruseman inv.nr. 25.
19 Brief namens Sir Robert Harland aan Cornelis Kruseman van 23 januari 1838, Archief Familie Kruseman inv.nr. 25 (particuliere collectie, Nederland). Onbekend is de voorstelling van de pendant.