3.2 Teleurstellend Amsterdam
Terug in Amsterdam timmerde Kruseman ondertussen flink aan de weg. In april 1825 organiseerde hij als een van de eerste Nederlandse kunstenaars een kleine solotentoonstelling in het Amsterdamse Oudemannenhuis. Daar toonde hij onder meer Een biddende oude vrouw met een meisje van Frascatie, en zijn voor koningin Wilhelmina bestemde historiestuk Nephtalis een Israëlitisch meisje lavende.1 Twee maanden later, in juli, zond hij op de Haarlemse Tentoonstelling van Levende Meesters een aantal werken in die hij geheel of grotendeels in Italië had geschilderd, zoals het schilderij Een Italiaans Meisje, biddende in slaap gevallen [1].2 Koning Willem I kocht op deze expositie Krusemans Belisarius bedelende, samen met dertien schilderijen van andere kunstenaars voor een totaal bedrag van 7.125 gulden [2].3 Krusemans werk was hiervan het duurste: 1.300 gulden. Het jaar daarop verkocht de kunstenaar op de Amsterdamse Tentoonstelling Een Albanese vrouw met twee kinderen.4
Maar ondanks deze verkopen bleven concrete Amsterdamse opdrachten uit. Kruseman schreef achteraf aan zijn vriend de beeldhouwer Louis Royer (1793-1868), die toen nog in Rome was, over deze financieel en toch ook artistiek moeilijke jaren van 1825-1826: ‘Maar nu zal je vragen, weet je dan niets van Mijnheer en Mevr Siks, van Roodhaan en barbiers en, en en, bijna niets vriend.’5 Deze door Kruseman genoemde ‘Mijnheer en Mevr Six’ waren Hendrik Six van Hillegom (1790-1847) en Lucretia Johanna van Winter (1785-1845).6 Na hun huwelijk in 1822 brachten zij een aanzienlijke collectie portretten en een verzameling schilderijen van Hollandse oude meesters samen.7 Omstreeks 1824 had het echtpaar Six - Van Winter Krusemans Een Frascataansch spinnend meisje, met een haar liefkozende Boer gekocht.8 Terug in Amsterdam probeerde de kunstenaar de relatie met de gefortuneerde Six te bestendigen. Mogelijk heeft hij ingezet op het schilderen van de portretten van het echtpaar. Net het jaar daarvoor waren ze echter al geportretteerd door de Franse societyschilder Alexandre Jean Dubois-Drahonet (1790-1834) die in de jaren twintig van de negentiende eeuw korte tijd werkzaam was in Nederland [3-4].9 Het is niet onwaarschijnlijk dat dit, samen met de recente aankoop in 1824, reden is geweest dat er bij deze familie verder geen belangstelling was voor Krusemans artistieke diensten.10 Krusemans teleurstellende ervaringen tijdens zijn zoektocht naar opdrachtgevers waren mogelijk ook al een voorbode van de door Hoogenboom in haar studie geconstateerde ontwikkeling in zowel Nederland als in Frankrijk en Engeland, dat steeds minder verzamelaars kozen voor de rol van mecenas vanaf de eerste helft van de negentiende eeuw. Kruseman roeide daarmee, naast zijn ambitie om historieschilder te worden, ook wat betreft het tanende mecenaat tegen de stroom in.
In dezelfde brief aan Royer waarin Kruseman klaagt over het voor hem slechte artistieke klimaat in Amsterdam schrijft hij hem ook over zijn werkzaamheden als portretschilder.11 Deze voerden allereerst naar Leiden ‘alwaar ik toen druk was aan ’t portret schilderen’ [5-6]. Kort daarop, vervolgt hij, ‘vertrok ik naar den Haag, alwaar ik tot hetzelfde einde ontboden was. Ik nam mijn intrek in een fraai groot Hotel [Hotel de Bellevue] en aldaar kwam de geheele Haagsche wereld mijn werk zien, en wilde van mij geschilderd zijn, het was net of ik de een of andere beroemde vreemdeling was.’ 12
1
Cornelis Kruseman
Een Italiaans meisje, biddend in slaap gevallen, 1823 gedateerd
Private collection
2
Cornelis Kruseman
De blinde generaal Belisarius bedelend, 1824
Ede (plaats, Gelderland), kunsthandel L. van der Linden
3
Alexandre Jean Dubois-Drahonet
Portret van Lucretia Johanna van Winter (1785-1845), 1825
Private collection, inv./cat.nr. CS 00029
4
Alexandre Jean Dubois-Drahonet
Portret van Hendrik Six (1790-1847), 1825 gedateerd
Amsterdam, Six Stichting
5
Cornelis Kruseman
Portret van Frans Antonie Bosse (1775-1839), 1826 gedateerd
Private collection
6
Cornelis Kruseman
Portret van Dorothée Charlotte Schneither (1786-1860), ca. 1826
Private collection
Notes
1 Van Westrheene 1859, p. 11.
2 Haarlem 1825, onder andere nr. 233: Een Italiaans Meisje, biddende in slaap gevallen; nr. 234 Belisarius bedelende; nr. 238: Een biddende oude Vrouw met een Meisje van Frascatie.
3 De Haarlemse Tentoonstelling van Levende Meesters werd gehouden bij gelegenheid van het eeuwfeest van de boekdrukkunst, Van Westrheene 1859, p. 11; Archief Van der Willigen (collectie RKD) ‘Lijst van schilderijen voor Z.M. den Koning door Z.E. den Minister van Binnenlandse Zaken op de Tentoonstelling van Schilderijen en Beeldhouwerken te Haarlem in den jare 1825 volgens de nommers van de catalogus’ nr. 234 [Belisarius Bedelende], Kruseman, C. 1300 gulden. Willem I kocht hier veel werk van Zuid-Nederlandse kunstenaars; Bergvelt 1984b p. 98.
4 Amsterdam 1828, nr. 260: Eene Vrouw van Albano met twee Kinderen. Kruseman zou al in 1823 een werk met een soortgelijke titel hebben verkocht aan Johan Steengracht van Oostcapelle uit Den Haag (huidige verblijfplaats onbekend). In de jaren veertig zou Kruseman eenzelfde onderwerp nog eens twee keer uitvoeren, waarover verderop meer. Een van de weinige Italiaanse genrevoorstellingen ontstaan na zijn verhuizing naar Den Haag in mei 1826 is De Legende dat werd aangekocht door de Haarlemse Teylers Stichting op de Haagse Tentoonstelling van Levende Meesters in 1827.
5 Brief van Cornelis Kruseman aan Louis Royer van 29 januari 1827 (Archief Familie Alberdingk Thijm inv.nr. 5305, collectie KDC, Nijmegen). ‘Roodhaan’ was de Amsterdamse effectenmakelaar, kunstverzamelaar en mecenas Albertus Bernardus Roothaan (1783-1847). De liefhebber had Louis Royer een aantal opdrachten gegeven. Jan Willem Pieneman maakte in 1825 een dubbelportret van Royer en Roodhaan, (collectie Rijksmuseum Amsterdam). ‘Barbiers’ kan zijn de kunstschilder en tekenmeester te Haarlem Pieter Barbiers Bzn (1772-1837) wiens verzameling schilderijen en werken op papier na zijn dood werd geveild: veiling Haarlem (Verpoorten), 19/21-12-1837 (Lugt nr. 14889). Pieter Barbiers Pzn. ( 1749-1842) is ook een mogelijke kandidaat die woonde in Amsterdam maar van wie niet bekend is dat hij verzamelde.
6 Six 1900, p. 3.
7 Lucretia Johanna van Winter was een belangrijke verzamelaar, zie onder andere Van Eijnden en Van der Willigen 1816-1840, dl. 2 pp. 463-464; Priem 1997; Van Essen 2022.
8 Het schilderij is geveild te Amsterdam op 25 november 1851, nr. 96 en een paar jaar later op 4 april 1854 onder nr. 104 ingebracht door P.E.H. Praetorius (1791-1876). Praetorius trad geregeld op als tussenpersoon voor Lucretia van Winter. Sindsdien is het werk spoorloos. Dankzij een pentekening naar het schilderij door Jan van der Pijl (1822-1852) is de compositie bekend (collectie Six, Amsterdam).
9 Priem 2012.
10 Hoogenboom 1993-1994, p. 133.
11 Brief van Cornelis Kruseman aan Louis Royer van 29 januari 1827 (Archief Familie Alberdingk Thijm inv.nr. 5305, collectie KDC, Nijmegen.
12 Brief van Cornelis Kruseman aan Louis Royer van 29 januari 1827 (Archief Familie Alberdingk Thijm inv.nr. 5305, collectie KDC, Nijmegen).