4.6 Kruseman als oplapper
Johannes de Doper vertoonde al tijdens Krusemans leven tekenen van verval. Dit was volgens vriend Ising te wijten aan fouten in de schildertechniek.1 In plaats van de te corrigeren passages weg te krabben, bracht Kruseman, gedreven door ongeduld en het streven naar verbetering, lagen verf met waarschijnlijk te veel olie, op en over elkaar aan.2 Na verloop van tijd begonnen die massa’s zich op te lossen en door de vernis heen te werken, met als gevolg het zogenaamde ‘afdruipen’ van het schilderij; de verf gleed letterlijk van het doek af [1].
In februari 1852 schreef Kruseman aan de koninklijke commissie ‘dat de schilderij door hem vervaardigd, den prediking van Johannes den Dooper, voorstellende, zich in zeer slechten staat bevind, en aan een bederf is lijdende, het welk, indien daar aan geen rédrès word gesteld, dit stuk voor een groot en voornaam deel zal slopen, en doen verloren gaan’.3 Anderhalf jaar later kreeg de schilder toestemming zijn werk te herstellen ‘mits onder de voorwaarde dat daar uit geen kosten ontstaan voor de Nalatenschap’.4
Krusemans herstelwerkzaamheden waren afgerond in januari 1854 en het schilderij werd, zoals ook uitgebreid verkondigd in de dagbladen, herplaatst in de zaal die Willem II voor zijn schilderijencollectie had laten bouwen, de Gotische zaal bij paleis Noordeinde.5 De beheerder van de collectie Victor Amadeo Trossarello (1794-1882) meende echter over de restauratie ‘dat de handeling eene oplapping kan worden genoemd, om er niets meer van te zeggen. De doctor [Kruseman] heeft een paliatief aangewend en de ziekte niet à fond behandeld.’6 Samen met De Slag bij Bautersem, dat aan hetzelfde euvel van ‘afdruipen’ leed, werd het doek op zeker moment opgeslagen in het depot van de Koninklijke verzamelingen [2].7 Omstreeks 1950 werd de Bautersem vernietigd. In 1971 onderging de Prediking eenzelfde lot.8
1
Cornelis Kruseman
Johannes de Doper predikende in de woestijn, 1847 gedateerd
Den Haag, Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau
2
Cornelis Kruseman
De vervanging van het gewonde paard van de prins van Oranje tijdens de slag bij Bautersem in 1831, 1838
Den Haag, Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau
Notes
1 Ising 1870, p. 60. Ambassadeur De Liedekerke zou ook in een brief van mei 1847 naar Den Haag zijn zorg hebben uitgesproken over de werkwijze van Kruseman: Hoogewerff 1933, p. 164. Het opgerold vervoeren naar Nederland zal het werk ook geen goed hebben gedaan.
2 Kruseman over het veranderen van de compositie: brief van Cornelis Kruseman aan David Bles van 26 augustus 1845, collectie Haags Gemeentearchief.
3 Brief van Cornelis Kruseman aan de Commissie ter Vereffening van de Nalatenschap van 13 februari 1852, KHA A 40 inv.nr. XV 53, nr. 80.
4 Brief van de Commissie ter Vereffening van de Nalatenschap aan Victor Amadeo Trossarello van 9 augustus 1853, KHA A 40 XV 58, nr. 303. Victor Amadeo Trossarello (1794-1882) was huisbewaarder van het Koninklijk paleis aan de Kneuterdijk te Den Haag en conservator van de koninklijke collectie.
5 Nieuwe Rotterdamsche Courant 16 februari 1854; Utrechtsche Provinciale en Stadscourant 16 februari 1854.
6 Bijlage bij document van 15 februari 1854, KHA A 40 XV 60, nr. 59.
7 Over de slechte staat van het schilderij Marius 1920, p. 25; Loos 1991, pp. 483-484 (noot 72), Riko 1907, p. 98; Huys Janssen en Van de Laar 1999, pp. 275-289.
8 Loos 1991, p. 484 (noot 72).