Cornelis Kruseman (1797–1857)

RKD STUDIES

4.8 Kruseman op tournee


Ieder schilderij ging direct na afronding drie maanden op tournee om daarna in de Grote Zaal van Slot Zeist te worden gehangen.1 De eerste van de reeks, Ziet den Mensch, was te zien van maart tot en met mei 1850 in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Ruim anderhalf jaar later werd De Kruisdraging geëxposeerd van oktober 1851 tot en met februari 1852 in Brussel, Den Haag en Amsterdam. Daarna volgde Christus in het huis van Martha en Maria die was te zien van juli tot en met oktober 1853 in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Tot slot werd De Kinderzegening getoond van augustus tot en met oktober 1854 in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. De gemiddelde duur van deze exposities was ruim drie weken. Het entreegeld bedroeg telkens 25 cent per persoon, geld dat zoals gebruikelijk bij dit soort tentoonstellingen, ten bate kwam aan de armen. Dit was overigens ook het bedrag dat men moest betalen voor de Tentoonstellingen van werken van Levende Meesters waar vaak meer dan vijfhonderd schilderijen te zien waren.

Ondanks de prijzige entree werden deze solotentoonstellingen goed bezocht. De opbrengsten van de Amsterdamse exposities zijn bekend uit jaarverslagen van de kunstenaarsvereniging, maar ook uit vier dankbrieven aan de kunstenaar. Zo schreef Alexander Oltmans (1814-1853) als secretaris van Arti begin 1850 aan Kruseman: ‘Het bleek toch dat deze schilderij [i.e. Ziet den Mensch] zoodanig de belangstelling van het publiek had opgewekt, dat behalve het aanzienlijk getal leden die met hunne dames vlijtig en herhaaldelijk deze tentoonstelling bezocht, ruim 2.500 personen haar bezigtigden, zoodat aan entreegelden ontvangen werd de som van ƒ 633,25.’2 Van dat bedrag doneerde Kruseman 300 gulden aan het Weduwen- en wezenfonds van Arti.3

De Amsterdamse opbrengsten van de Kruisdraging in de winter van 1852, de Christus bij Martha en Maria in de zomer van 1853 en De Kinderzegening in de zomer van 1854 bedroegen gemiddeld ruim 400 gulden.4 Terugrekenend kwamen er ruim 1.600 betalende bezoekers op die laatste drie exposities. Het nieuwtje was er misschien wat af, maar de opkomst bleef respectabel en constant.5 Van de inkomsten uit de tentoonstellingen in de andere steden is alleen die van de Haagse expositie (1853) van Christus in het huis van Martha en Maria bekend, 160 gulden.

In de dagbladen was veel aandacht voor de vier solotentoonstellingen, zowel in de vorm van recensies als dankzij de door Kruseman of de expositiezalen betaalde advertenties. Bovendien werden er ook gedrukte aankondigingen verspreid [1].6 Kruseman probeerde deze promotionele zaken actief te beïnvloeden. Dit blijkt uit een brief van Kruseman aan Johannes Willem Holtrop (1806-1870), toen hoofdredacteur bij het Dagblad van ’s Gravenhage. 7 De schilder bedankte Holtrop voor het bericht over de afronding van Ziet den Mensch om meteen een herhaling ervan te vragen want ‘zoude eene herhaling van het bewust artikel, eene goede zaak bevordelijk zijn.’8 Later werden drie van de vier schilderijen in de destijds zeer populaire almanakken gereproduceerd waar ze voorzien werden van een begeleidend gedicht [2].9

In de tussentijd maakte Kruseman twee andere Bijbelse voorstellingen van meer bescheiden formaat beide voorstellend een Christus aan het kruis. Het eerste werk ontstond in 1850 en toont Christus gekruisigd met een vrouw aan zijn voeten. Prins Frederik (1797-1881), broer van Willem II, kocht het tweede schilderij, Christus aan het kruis met Maria, Johannes en Maria Magdalena (Omnes ad me traham) voor 2.500 gulden op de Haagse Tentoonstelling van Levende Meesters van 1851. Dit werk werd later in prent uitgevoerd [3]. In dezelfde periode schilderde Cornelis nog een aantal portretten. Een monumentaal voorbeeld is het levensgrote De drie zusters, een portret van zijn nichtjes, de drie dochters van zijn oudere broer Johan Diederik Kruseman (1794-1861) [4]. Omstreeks midden jaren vijftig maakte Kruseman ook nog drie portretten van zijn broer Johan Diederik, zijn schoonzus Anna Maria Ross (1808-1877) en hun zoon Jan Diederikus Kruseman (1828-1918) [5-7].

#

1
Aankondiging van de Haagse tentoonstelling van het schilderij De Kinderzegening, 1854 (Archief Familie Kruseman)


2
Dirk Jurriaan Sluyter naar Cornelis Kruseman uitgegeven door Arie Cornelis Kruseman
Christus in het huis van Martha en Maria (Lucas 10:38-42), ca. 1858
Den Haag, KB nationale bibliotheek (Den Haag)


3
Johann Wilhelm Kaiser (I) naar Cornelis Kruseman uitgegeven door Arie Cornelis Kruseman
Christus aan het kruis met Maria, John en Maria Magdalena, ca. 1851-1852
Den Haag, KB nationale bibliotheek (Den Haag)


4
Cornelis Kruseman
Portret van de dochters van Johannes Diederik Kruseman (1794-1861): Henrietta Augusta (1836-1865), Maria Johanna Justina (1837-1919) en Johanna Cornelia Maria (1827-1914), 1848 gedateerd
Den Haag, Cornelis Kruseman - J.M.C. Ising Stichting

5
Cornelis Kruseman
Portret van Johannes Diederik Kruseman (1794-1861), 1855 gedateerd
Private collection


6
Cornelis Kruseman
Portret van Anna Maria Ross (1808-1877), 1855 gedateerd
Private collection

7
Cornelis Kruseman
Portret van Johannes Diederikus Kruseman (1828-1918), 1855 gedateerd
Private collection



Notes

1 In Amsterdam werd geëxposeerd in de Kunstzaal van kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae. In Den Haag werd elk werk in het gebouw van de tekenacademie aan de Boschkant getoond. De Rotterdamse Academie van Beeldende en Technische Wetenschappen was een van de twee tentoonstellingslocaties in de havenstad. De Kruisdraging reisde als enige na voltooiing naar de Brusselse Salon van 1851, behaalde er een van de gouden medailles, om vervolgens Den Haag en Amsterdam aan te doen: Brussel 1851; Opregte Haarlemsche Courant, 6 november 1851.

2 Brief van Alexander Oltmans aan Cornelis Kruseman van 20 maart 1850, Archief Familie Kruseman inv.nr. 93; Anoniem 1850, pp. 14-15. Bij Arti et Amicitiae hoefden de leden (en hun echtgenotes) niet te betalen; het toegangsgeld van niet-leden was bestemd voor het Weduwen- en wezenfonds van de vereniging.

3 Archief Arti et Amicitiae Amsterdam, Notulen Boek der Commissie over het Weduwen en Weezen Fonds der Maatschappij Arti et Amicitiae, eerste deel (t/m 1853), f. 59. Krusemans donaties van de andere drie Amsterdamse exposities zijn niet bekend; deel II en III van de notulenboeken ontbreken.

4 Brief van Nicolaas Pieneman en Alexander Oltmans aan Cornelis Kruseman van 8 maart [1852], Archief Familie Kruseman inv.nr. 96; Anoniem 1852, pp. 13-14, met vermelding van een bruto bedrag van 401,50 gulden; Brief van Johann Wilhelm Kaiser aan Cornelis Kruseman van 18 augustus 1853, Archief Familie Kruseman inv.nr. 94; Anoniem 1853, pp. 22-23, met vermelding van een bruto bedrag van 414,25 gulden; Brief van Pierre Louis Dubourcq en Johann Wilhelm Kaiser aan Cornelis Kruseman van 18 september 1854, Archief Familie Kruseman inv.nr. 95; Anoniem 1854, p. 16, met vermelding van een bruto bedrag van 419,75 gulden.

5 Onbekend is hoeveel niet-betalende leden, buitenleden en kunstlievende leden, al dan niet met hun echtgenotes, de exposities bezochten. In 1850 telde de Amsterdamse kunstenaarsvereniging 39 gewone leden, 85 buiten leden en 461 kunstlievende leden: Anoniem 1850, pp. 36-48. Voor de overige jaren wordt verwezen naar de respectievelijke verslagen. De opkomst voor Kruseman laat zich in ieder geval gunstig vergelijken met het bezoekersaantal van de tentoonstelling van een schilderij van de gewaardeerde marineschilder Louis Meijer (1809-1866) dat bestemd was voor de Salon in Parijs. Het was ook ongeveer drie weken, van 24 januari tot 13 februari 1854, te zien bij Arti met een opbrengst van 126,50 gulden. Wel dient meegenomen te worden dat Meijer in de wintermaanden exposeerde, hoewel het kwik in die periode niet onder nul kwam. Daar komt bij dat Kruseman met zijn tentoonstellingen in de zomermaanden weer het nadeel had dat veel mensen buiten de stad waren. http://www.meteolink.nl/weerhistorie-2/historische-wintergrafieken/1842-1860/ (geraadpleegd 21 februari 2018).

6 Twee van deze kwetsbare affiches zijn bewaard gebleven: die voor de tentoonstelling van Ziet den Mensch in 1850 in Den Haag en die van De Kinderzegening in 1854 in dezelfde stad: Archief Familie Kruseman, inv.nrs. 73, 74.

7 Brief van Cornelis Kruseman aan Johannes Willem Holtrop van 15 januari 1850 (collectie KB); voor het artikel: Dagblad van ’s Gravenhage 14 januari 1850. Kruseman is in dezelfde brief kritisch over een recent artikel in een ander dagblad: ‘Ik zie heden in het Handelsblad [Algemeen Handelsblad 15 januari 1850] een deel van het artikel overgenomen doch slechts wat de besteller [Huydecoper] aan gaat, en diens naam verkondigd. Het blad volgd bestendigd den mij vijandige strekking.’

8 Brief van Cornelis Kruseman aan Johannes Willem Holtrop van 15 januari 1850 (collectie KB); Een aantal jaren later vroeg Kruseman aan Holtrop in een aankomende editie te berichten over opening van de tentoonstelling van Jezus de kinderen zegenende: brief van Cornelis Kruseman aan Johannes Willem Holtrop van woensdag 27 september 1854 (collectie KB); Dagblad van Zuid-Holland en ’s Gravenhage 29 september 1854.

9 Ziet den Mensch in: Amsterdam 1853, tegenover p. 197; Kruisdraging in: Haarlem 1853, tegenover p. 258; Christus in het huis van Martha en Maria in: Haarlem 1858, tegenover p. 232.

Cookies disclaimer

While surfing the internet, your preferences are remembered by cookies. Cookies are small text files placed on a pc, tablet or cell phone each time you open a webpage. Cookies are used to improve your user experience by anonymously monitoring web visits. By browsing this website, you agree to the placement of cookies.
I agree