4.9 Laatste jaren
Na het project Huydecoper verhuisde Kruseman in augustus 1854 naar het landelijke Lisse, strategisch gelegen tussen Amsterdam en Den Haag. Kruseman verlangde naar rust en huurde buitenplaats Rosendaal.1 Samen met zijn vrouw, en zijn zus Geertruida Philippina Kruseman en schoonzus Anna Maria Meijer (1799-1863) bracht de kunstenaar daar de laatste drie jaar van zijn leven door. Door ziekte kon hij slechts bij tussenpozen werken. Dit bleef niet onopgemerkt; zo werd in een Utrechtse krant de zorg uitgesproken omtrent de ‘hoogst bedenkelijke toestand’ van de schilder.2 In de zomer van 1856 vertrok Kruseman voor ruim twee maanden naar Scheveningen om een badkuur te ondergaan.3 Eenmaal terug op Rosendaal schreef hij monter aan neef en uitgever Arie Cornelis Kruseman (1818-1894), verder te noemen A.C. Kruseman, over het goede resultaat: ‘thans de goede god zij er voor gedankt loop ik weder met fiksche stappen door het huis, bezoek de tuin en ben zelfs heden [8 oktober 1856] weder op de straat geweest. Hoe opgeruimd zoudt gij mij thans zien.’4
In 1855 maakte Kruseman zijn laatste belangrijke werk, De maagd Maria met Kind (Beatam me dicent omnes generationes) [1].5 Alvorens het in te zenden naar diverse Tentoonstellingen van Levende Meesters was het te zien op zijn atelier voor de inwoners van Lisse ten voordele van de armen: ‘en rijk en arm stroomden in menigte toe, en zilveren stukken en koperen penningen klonken welwillend in den blikken bus welke bij het schilderij geplaatst was.’6 Neef A.C. Kruseman werd uitgenodigd het schilderij in Lisse te zien, vast in de hoop dat de uitgever de compositie geschikt zou vinden om op te nemen in het door hem uitgegeven Christelijk Album.7 De oude kunstenaar was dan ook zeer verheugd door de positieve reactie van zijn neef op dit verzoek. Per omgaande liet Kruseman voor acht gulden een daguerreotypie van het schilderij maken dat door prentmaker Dirk Jurriaan Sluyter (1811-1886) kon worden gebruikt.8 De prent verscheen in het Christelijk Album jaargang 1857 [2].
In september 1857 solliciteerde Kruseman zelfs nog op de post van ‘onder directeur’ bij de rijkscollectie van eigentijdse kunst op het Paviljoen Welgelegen te Haarlem [3].9 Misschien zocht hij, met het verminderen van zijn artistieke productie, een mogelijkheid voor extra inkomsten. De kunstenaar George Pieter Westenberg (1791-1873) had er sinds 1838 als opzichter de dagelijks leiding gehad, maar na zijn aanstelling als bewaarder van het kleinzegel te Batavia was deze richting de Oost vertrokken.10 Kruseman dacht dat het een redelijk rustig baantje betrof. Toen hij echter werd ingelicht over de aard van de betrekking en de daarbij behorende werkzaamheden trok hij zijn verzoek weer in.11
De behoefte aan extra financiële middelen bleef bestaan. Daarom probeerde de kunstenaar zijn neef A.C. Kruseman over te halen tot aankoop van wat zijn laatste werk zou worden: Eene drooge beete met rust daarbij, is beter dan een huis vol geslachte beesten met twist. (Spreuken Salomons XVII v. 1). In zijn brief van 18 oktober 1857 verzocht de kunstenaar hem om na te denken over de aankoop van het op dat moment in de zalen van Arti tentoongestelde ‘gevernist potloodschilderij’. De schilder zette nog even aan: ‘Behalve onstaane financieele ongelegenheid door mijn u bekende langdurige ongesteldheid zoo is weder eene stremming gekomen in mijn nauwelijks weder op gevatte schilder arbeid daar dien de koortsen mij hevig hebben aangetast.’ 12 Ruim een maand later, op 14 november 1857, overleed Cornelis Kruseman, zestig jaar oud.
1
Cornelis Kruseman
De maagd Maria met het Kind, 1855 gedateerd
Den Haag, Cornelis Kruseman - J.M.C. Ising Stichting
2
Dirk Jurriaan Sluyter naar Cornelis Kruseman
Maria met kind
Utrecht, Museum Catharijneconvent
3
Roelof van der Meulen
Paviljoen Welgelegen te Haarlem, ca. 1825, 1824-1830 circa
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. BI-B-FM-116-34
Notes
1 Het betrof ‘Een welingericht Zomer- en Winterverblijf met vijf gramhaaxden en drie bovenkamers, waarvan zes behangen en vijf van stookplaatsen voorzien, twee dienstbodenkamers, zeer ruime keuken en kelder, zolders stalling voor vijf paarden en zes koebeesten en ruim koetshuis, wijders een aangename tuin met fijne weldragende vruchtbomen, wandelboschje, goudvisschenvijver, grote moestuin en verdere bepoting en beplanting.’: De Graaff 1963, p. 157-158.
2 Utrechtsche Provinciale en Stadscourant 12 mei 1856.
3 Brief van Cornelis Kruseman aan A.C. Kruseman van 5 juli 1856 (Leiden, Universiteitsbibliotheek)
4 Brief van Cornelis Kruseman aan A.C. Kruseman van 8 oktober 1856 (Leiden, Universiteitsbibliotheek)
5 De kunstenaar zelf omschreef het in een brief als ‘Maria in het bezit van haar aangekondigde geluk, herinnerd zich God dankende terwijl zij het kind Jezus omvat dat alle volgende geslachten haar zullen zalig spreken’: brief van Cornelis Kruseman aan A.C. Kruseman van 5 maart 1855 (Leiden, Universiteitsbibliotheek).
6 Brief van Cornelis Kruseman aan A.C. Kruseman van 5 maart 1855 (Leiden, Universiteitsbibliotheek); Anoniem 1855, p. 142.
7 Brief van Cornelis Kruseman aan A.C. Kruseman van 5 maart 1855 (Leiden, Universiteitsbibliotheek).
8 Brief van Cornelis Kruseman aan A.C. Kruseman van 3 april 1855 (Leiden, Universiteitsbibliotheek).
9 Nationaal Archief 2.04.08 inv.nr. 268, 7 september 1857.
10 Bergvelt 1998, p. 98.
11 Nationaal Archief 2.04.08 inv.nr. 268, 7 september 1857.
12 Brief van Cornelis Kruseman aan A.C. Kruseman van 18 oktober 1857 (collectie Leiden).