Cornelis Kruseman (1797–1857)

RKD STUDIES

4.4 Terugkeer naar Nederland met de Johannes de Doper


Vanaf 2 september 1847 berichtten diverse dagbladen over Krusemans terugkeer in Den Haag.1 Op 15 oktober 1847 werd de Johannes de Doper predikende in de woestijn in de Haagse Tekenacademie officieel gepresenteerd aan Willem II [1].2 De onderhandelingen over de aankoop van het monumentale schilderij voor de koninklijke verzameling vonden na deze bezichtiging plaats.3 Kruseman was met het ambitieuze werk een aanzienlijk financieel risico aangegaan, maar de schilder wist het voor zijn tijd astronomische bedrag van 30.000 gulden te bedingen.4

De dag na de officiële presentatie nodigde de schilder zijn Haagse kunstbroeders uit om het werk te komen bekijken. Aanvankelijk werd het met geestdrift ontvangen: als eerbetoon benoemde Willem II Kruseman op 6 december 1847 tot Commandeur der Orde der Eikenkroon en de Haagse kunstenaars schonken hem een zilveren bokaal.5 De Amsterdamse kunstschilders en kunstliefhebbers boden hem een feestmaal aan in de fraaie zaal van het Odeon.6 Nadat de Johannes de Doper in Den Haag te zien was geweest, werd het achtereenvolgens tentoongesteld te Amsterdam, Utrecht en Rotterdam.

Na verloop van tijd kwamen er echter steeds meer kritische reacties op het werk.7 Er was commentaar op de algehele compositie en de uitvoering en aankleding van de figuren. En sommigen stoorden zich aan het in hun ogen niet consequent doorvoeren van de ‘historische’ weergave. Een van de karikaturen getekend door Pieter van Loon (1801-1873) van een burgergezin dat het schilderij van Kruseman op de Utrechtse Tentoonstelling bekijkt en becommentarieert, illustreert deze kritische geluiden op geestige wijze [2].8 Zo is er een gesprek tussen vader en moeder over de kleding van Johannes: ‘Moeder: is die roode scharlaken kleeding goed denk je? Vader: Wel ja want er staat immers geschreven dat hij in kemels haar gekleed was. Moeder: is kemelhaar dan rood? Vader: Dat zal vast wel zoo weezen.’ Waarna de vader vervolgt ‘met deftigheid: Ziet kinderen men kan uit dit overheerlijke tafereel weer leeren, dat de bergen in die tijd zeer blaauw waren, dat de ezels toen waren kaalgeschoren en dat de Newfoundland honden reeds waren uitgevonden […]’. Van Loon maakte karikaturen bij allerlei schilderijen. Het was een uit Parijs overgewaaid genre, dat vooral populair-grappig bedoeld was, niet artistiek inhoudelijk.

Volgens biograaf Van Westrheene verduidelijken vooral twee anonieme artikelen in het tijdschrift De Spektator van november 1847 respectievelijk maart 1848 het verschil in mening.9 In het eerste artikel werd de loftrompet gestoken over Krusemans opvatting van de woorden van het Heilige Schrift ‘de stem des roepende in de woestijn’. Het tweede, minder vleiende artikel vatte Van Westrheene als volgt samen: ‘De hoofdfiguur heette krachteloos, de actie beteeknisloos, de mantel vormloos gedrapeerd. […] Van verdienste der gedachte geen woord; omtrent de opvatting niets anders dan om haar zwak, de wijze waarop zij weergegeven was, in den regel mislukt te noemen.’10 Van Westrheene stelde daarop dat deze polemiek mogelijk een reactie was op de in het begin wat overdreven bejubelingen van zowel kunstenaar als schilderij, maar dat een en ander ook voortkwam uit ‘den strijd tusschen de gedachte des kunstenaars en zijne macht over de uitvoering.’11 Vriend Beijnen stelde echter: ‘hoe men ook over den uitslag daarvan moge oordeelen, niemand zal met regt aan dat groote werk groote verdiensten ontzeggen van ordonnantie en coloriet.’12 Dit alles zal behoorlijk pijnlijk voor Kruseman zijn geweest, want zijn ambitie lag juist in het verwezenlijken van hoge gedachten. Uiteindelijk zou Krusemans schilderij begin oktober 1848, na een tournee van bijna een jaar, terugkeren in Den Haag om te worden geplaatst in een van de zalen van het Paleis aan het Noordeinde [3].13

1
Cornelis Kruseman
Johannes de Doper predikende in de woestijn, 1847 gedateerd
Den Haag, Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau


2
Pieter van Loon (1801-1873)
De familie P. voor de schilderij nr. 146 ('t groote schilderij van Kr. Johannes de dooper), 1848
Utrecht, Het Utrechts Archief, inv./cat.nr. 135544


3
uitgegeven door Kunsthandel Frans Buffa & Zonen uitgegeven door Vincent van Gogh (Oom Cent)
Gezicht op het Koninklijk Paleis Noordeinde, ca. 1849
Private collection



Notes

1 Dagblad van ’s Gravenhage van 3 september 1847; Algemeen Handelsblad van 4 september 1847; Bredasche Courant van 5 september 1847; Arnhemsche Courant van 5 september 1847. In de Roman Advertiser van 7 augustus 1847 verscheen een artikel over de Johannes de Doper. Een gecorrigeerde proefdruk ervan bevindt zich in het Archief Familie Kruseman, inv.nr. 7. Dit duidt erop dat Kruseman dit bericht mogelijk zelf heeft geschreven of dat hij er in ieder geval inhoudelijk invloed op heeft gehad.

2 Anoniem 1847, p. 78. De koning zag het schilderij al op 13 oktober in het nieuwe Haagse Academiegebouw aan de Boschkant. Middels een schriftelijk bericht kondigde Willem II diezelfde dag aan het schilderij om half een te willen bekijken in aanwezigheid van de kunstenaar: Archief Familie Kruseman, inv.nr. 38; een paar dagen later volgden prins en prinses Frederik en hun dochter Louisa: Nieuwe Rotterdamsche Courant van 16 oktober 1847. De koningin bezocht het werk op 8 november in het bijzijn van Kruseman en haar zonen op 1 december.

3 Van Westrheene 1859, p. 14; over de schilderijlijst: Riko 1907, p. 98.

4 Volgens de calculatie van het IISG zou het bedrag van 30.000 gulden in 1847 een koopkracht hebben van ruim € 280.000 euro in 2024: https://iisg.amsterdam/nl/onderzoek/projecten/hpw/calculate.php (geraadpleegd 22 april 2024). Het is aardig dit bedrag te vergelijken met dat van de koninklijke opdracht verstrekt aan landschapsschilder Barend Cornelis Koekkoek. Eind 1845 kreeg deze gevierde kunstenaar een commissie voor het schilderen van negen Luxemburgse landschappen. Hiervoor was een bedrag van 28.200 gulden overeengekomen, te betalen na aflevering van alle werken uiterlijk februari 1849. Het onverwacht overlijden van de koning op 17 maart 1849 bracht een vroegtijdig einde aan de opdracht, Koekkoek zou acht schilderijen voltooien: Pelgrom 2012, pp. 27-31. Eerdergenoemde Jan Willem Pieneman bedong een recordbedrag van 40.000 gulden dat Willem I in 1819 vaststelde voor het schilderij de Slag bij Waterloo. Gezien de archiefstukken van de Staatssecretarie van 1826 verliepen de betalingen ervan ook tamelijk moeizaam, pas in 1831 werd de laatste termijn betaald; Rappard 1983, p. 34; Rappard 2001 p. 83; Putter 2015, p. 221. De prijzen die Willem II betaalde voor minder monumentale schilderijen op de Tentoonstellingen van Levende Meesters bedroegen in het hoogste geval hooguit tussen de 2.000 en 2.500 gulden: Hogenboom 1993, p. 151.

5 Dagblad van ’s Gravenhage 29 oktober 1847; Kramm 1857-1864 [heruitgave 1979], p. 912; benoemd tot erelid van het Teeken Collegie ‘Kunst zij ons Doel’ te Haarlem op 9 september 1847.

6 Nieuwe Rotterdamsche Courant 23 oktober 1847.

7 Van Westrheene 1859, p. 15

8 Van Loon tekende een Utrechtse familie Pirantoon die de Utrechtse Tentoonstelling van Levende Meesters in 1848 bezoekt en commentaar levert op een aantal schilderijen, collectie Het Utrechts Archief.

9 Van Westrheene 1859, p. 15; R. 1848 [voorstander]; X. 1848 [tegenstander]. Voor zowel deze artikelen, als het manuscript en drukproef met correcties: Archief Alberdingk Thijm inv.nr. 3457, collectie KDC, Nijmegen; Anoniem 1848; Messinga 1848, p. 56; Anoniem 1848a, pp. 62-63.

10 Van Westrheene vervolgt: ‘Maar het was vooral op techniesch terrein dat de vreselijke scherpte der afkeuring schril afstak tegen de poëtische bewondering van vroeger. Gemis aan eenheid in het licht-effect, gebrek van afstand tusschen de figuren, feilen in de teekening der hoofdfiguur en nevengroepen, afwezigheid van stijl in de drapeering, verwachtigheid van koloriet, kleingeestige gladheid in de behandeling, - ziedaar harde geene onbepaalde maar in elk stuk in ’t bijzonder toegepaste verwijten […].’: Van Westrheene 1859, p. 15.

11 Van Westrheene 1859, p. 15.

12 Beijnen 1859, p. 21.

13 Dagblad van ’s Gravenhage 4 oktober 1848.

Cookies disclaimer

While surfing the internet, your preferences are remembered by cookies. Cookies are small text files placed on a pc, tablet or cell phone each time you open a webpage. Cookies are used to improve your user experience by anonymously monitoring web visits. By browsing this website, you agree to the placement of cookies.
I agree