2.6 De eerste tentoonstellingen
In de eerste helft van de negentiende eeuw had de Nederlandse kunstenaar een paar middelen om zijn potentiële clientèle te bereiken. Belangrijker nog dan de kunstgenootschappen waren de Tentoonstellingen van werken van Levende Meesters die vanaf 1808 dankzij Lodewijk Napoleon (1778-1846) werden gehouden [1]. Naar Frans voorbeeld werden voortaan regelmatig exposities georganiseerd in Amsterdam en Den Haag, en later ook onder andere in Rotterdam en Utrecht.1 Zij trokken al spoedig vele duizenden bezoekers, en ook in de dagbladen en de diverse tijdschriften werd aandacht besteed aan de exposities.
In 1814, het jaar waarin Kruseman de eerste prijs behaalde bij de Stadstekenakademie, exposeerde hij voor het eerst op de Tentoonstelling van Levende Meesters in Amsterdam. Zijn inzending bestond uit twee portretten en een geschilderde academiestudie.2 Van het begin af aan probeerde Kruseman zich op deze tentoonstellingen voor eigentijdse kunst te positioneren als schilder van zowel portretten als andere onderwerpen. De portretopdrachten – een genre waarin altijd werk te vinden was – gaven hem financiële armslag voor zijn vrije werk: genrevoorstellingen en vanaf 1820 schilderijen met religieuze onderwerpen en gebeurtenissen uit de vaderlandse geschiedenis.
De critici vermeldden in 1814 het werk van de jonge Kruseman niet. Dat was op zich niet bijzonder, gezien de concurrentie van onder andere de gevestigde portretschilders, zoals Willem Bartel van der Kooi (1768-1836), Adriaan de Lelie, Jan Willem Pieneman (1779-1853) en Krusemans leermeesters Hodges en Daiwaille.3 Dat veranderde twee jaar later toen Kruseman in 1816 in een recensie van de Amsterdamse Tentoonstelling van Levende Meesters door de toenmalige kunstpaus Jeronimo de Vries (1776-1853) werd genoemd als een van de veelbelovende jonge portrettisten.4 Dezelfde criticus besprak ook Krusemans genrevoorstellingen Een Visverkoopster en Meisje aan een wastobbe. Die toonden volgens hem ‘een aankomend talent, dat door breede penseelbehandeling, goede teekening en juiste kleur zich meer en meer ontwikkelt, en bedriegen wij ons niet, groot zal worden.’5 Deze vroege genrescènes waren wat betreft stijl en thematiek geïnspireerd op de Nederlandse oude meesters en brachten Kruseman ook enig succes.
Het volgende jaar, in 1817, zond Kruseman op de Haagse Tentoonstelling van Levende Meesters vier genrevoorstellingen en een zelfportret in.6 Deze op zeventiende-eeuwse Hollandse meesters geïnspireerde kabinetstukjes, waaronder een Boere binnenhuis en Oude man in een open venster spraken een anonieme recensent zeer aan: ‘Kruseman heeft zich in dezen vooral beroemd gemaakt en waarlijk zijne stukjes, met name dat, waar een oude Boer verbeeld wordt zijne pijp aan te steken, is zoo natuurlijk in schikking en bewerking, dat er weinig te wenschen overblijft.’ [2-3].7 Het Boere binnenhuis, tegenwoordig Huiselijk Geluk genoemd, werd voor 300 gulden aangekocht voor het Koninklijk Kabinet voor Schilderijen in Den Haag, Krusemans eerste prestigieuze verkoop.
Krusemans succes herhaalde zich het jaar daarop, toen zijn Gezelschap van Muzicerende Lieden in Amsterdam werd geprezen om de weergave van de satijnen jurk van de rugfiguur, zijnde in de trant van Gerard ter Borch (1617-1681) [4].8 De Engelse verzamelaar John Murray (1768-1827) zag het schilderij in 1819 op de Haagse Tentoonstelling en had een andere mening: de jurk was weliswaar goed geschilderd, ‘though not so highly finished as Terburg’s [5].9
De waardering voor Kruseman werd vorstelijk verzilverd toen in 1819 zijn schilderij Een oude blinde man en een jong meisje bij kaarslicht door koning Willem I (1772-1843) werd gekocht door koning Willem I (1772-1843) voor het Koninklijk Kabinet der Schilderijen.10 Deze aankoop van 900 gulden was bedoeld als verjaarsgeschenk voor zijn echtgenote Wilhelmina van Pruisen (1774-1837).11 Daarmee was de naam van Kruseman definitief gevestigd. Het werk en de illustere bestemming ervan leverde hem een stroom aan opdrachten voor nog meer ‘kaarslichten’ op, die hij echter afwees.12 Volgens de schilder ging het hem niet om het kaarslicht; dat was ‘een enkel zielloos voorwerp’. Hij wilde de mens verbeelden en het kaarslicht was puur een middel om het hoofd van de oude blinde man beter te doen uitkomen.13
1
Anoniem Netherlands 1845
Tentoonstelling van werken van Levende Meesters, Den Haag 1845, 1845
Amsterdam, Rijksprentenkabinet, inv./cat.nr. RP-P-OB-85.616
2
Cornelis Kruseman
Boerengezin in interieur, 1817 gedateerd
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. SK-A-1067
3
Cornelis Kruseman
Oude man met pijp in een open venster, 1817 gedateerd
Den Haag, Cornelis Kruseman - J.M.C. Ising Stichting
4
Cornelis Kruseman
Een musicerend gezelschap, drie figuren, 1818 gedateerd
Den Haag, Cornelis Kruseman - J.M.C. Ising Stichting
5
Gerard ter Borch (II)
Interieur met een man en twee vrouwen, ca. 1653-1655
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. SK-A-404
Notes
1 Hogenboom 1993, p. 147 ev.
2 Amsterdam 1814, nr. 81: Een vrouwe Portrait; nr. 82: Een mans Portrait; nr . 83: Een geschilderd Akademiebeeld.
3 Van der Willigen 1814, p. 349.
4 J.H.S. 1816, pp. 767 en 770. De verblijfplaats van Krusemans eerste portretten is onbekend. De twee andere portrettisten waren Jan Adriaan Antoine de Lelie (1788-1845), zoon van Adriaan de Lelie, en Thomas Ferdinand Joseph Bianchi (1786-1836). Hun kunstenaarsloopbaan zou minder succesvol verlopen als die van Kruseman. De Lelie koos bijvoorbeeld later voor het beroep van kunsthandelaar.
5 J.H.S. 1816, pp. 767 en 770; Amsterdam 1816, nr. 89: Een mans Portrait; nr. 90: Een Visch-Vrouwtje; nr. 91: Een Meisje aan een Tobbe waschende.
6 Den Haag 1817, nr. 67: Een Mans Portrait; nr. 68: een Boere binnenhuis; nr. 69: Een binnenvertrek met een oude Vrouw; nr. 70: een Oude man in een open Vengster; nr. 71: Eene Jonge Vrouw Visch in een emmer leggende. Van nrs. 67 en 71 is de huidige verblijfplaats onbekend.
7 A. 1817, pp. 306-313, vooral p. 308.
8 Amsterdam 1818, nr. 156: een Mansportrait [Zelfportret in Spaanse kleding]; nr. 157: een gezelschap van muzicerende Lieden; De Vries 1818, p. 770; Van Eijnden en Van der Willigen 1816-1840, dl. 3, p. 309, noot 3.
9 Murray 1824, pp. 75-76. Ten onrechte wordt hierin beweerd dat Kruseman werd ondersteund door koningin Wilhelmina van Pruisen en dat zij hem naar Rome had gestuurd om te studeren. Kruseman verkreeg dan wel een opdracht van de koningin in 1821 [te Brussel] voor het maken van het schilderij Nepthalis een Israelitisch meisje lavende, maar de schilder heeft zijn reis geheel uit eigen middelen bekostigd; Bergvelt 2015 over de Engelse verzamelaar John Murray.
10 Den Haag 1819, nr. 84: Een oud blind man en een jong meisje bij kaarslicht. Het werk had een vraagprijs van 1.000 gulden en werd gekocht voor 900 gulden. De nota van Kruseman heeft als adres Singel hoek Warmoesgracht. De schilder schreef het werk omstreeks oktober 1819 af te leveren. Op 7 november verklaarde Steengracht dat het werk op het kabinet van Zijne Majesteit geplaatst was. Op 25 december 1819 ontving Kruseman de betaling: collectie KHA E 8 Kont. Cour. Hofmann-12, 1 (1819, juli-dec.).
11 Van der Chijs 1858, p. 216.
12 Van der Chijs, 1858, p. 215.
13 Van der Chijs 1858, p. 215; ‘Neen, de menschelijke figuur in alle mogelijke, doch liefst in hare schoonste en verhevenste vormen terug te geven, dat was zijn doel […]’.