Cornelis Kruseman (1797–1857)

RKD STUDIES

2.2 Jeugdjaren in Amsterdam: een fundament voor later


Het eerst bekende adres waar de jonge Cornelis met zijn familie in Amsterdam woonde dateert van juni 1813. In dat jaar noteerde hij op zijn Biljet van Aanneming voor de Maatschappij Felix Meritis als adres het Singel bij de Oude Lutherse Kerk.1 Vanaf 1816 tot 1826 stond het gezin ingeschreven aan het Singel nr. 374 (wijk 30), hoek Warmoesgracht [1].2 Dit lommerrijke, stille grachtje verbond de Singel met de Herengracht en werd net als de overige radiaalstraten bewoond door kleine zelfstandigen die daarvoor, gezien het prestige van de buurt, een flinke prijs betaalden.3

Over de jeugd van Cornelis is weinig meer bekend dan een paar anekdotes die door bekenden van de kunstenaar na zijn dood in 1857 zijn opgeschreven.4 Zo zou de jonge Kruseman weinig belangstelling voor het gewone onderwijs hebben gehad. Jacobus Anne van der Chijs (1831-1905), zoon van Krusemans goede vriend en directeur van het Leids penningenkabinet Dr. Pieter Otto van der Chijs (1802-1867), wist daarover: ‘Steeds de laatste om naar school te gaan en de eerste om die te verlaten […] wilde de knaap zich op niets anders toeleggen dan op teekenen.’5 Het was Cornelis’ moeder die besloot hem eerst in de leer te doen bij de portretschilder Charles Howard Hodges (1764-1837) en vervolgens bij diens leerling Pieter Anthonie Ravelli (1788-1861) [2].6 Volgens de kunstenaarsbiograaf Adriaan van der Willigen (1766-1841) had de jonge Kruseman zich aanvankelijk in plaats van anatomische oefeningen te maken, liever op het landschap toegelegd [3].7 De mensfiguur zou echter meer en meer zijn belangstelling wekken.

#

1
A.T. Rooswinkel, Singel te Amsterdam met in het midden de Warmoesgracht, collectie Stadsarchief Amsterdam


2
Charles Howard Hodges
Zelfportret van Charles Howard Hodges (1764-1837), ca. 1820-1835
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. SK-A-1047

3
Wybrand Hendriks
Portret van Adriaan van der Willigen (1766-1841), 1811 gedateerd
Haarlem, Frans Hals Museum, inv./cat.nr. I-148



Notes

1 Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Maatschappij van Verdiensten onder de Zinspreuk Felix Meritis inv.nr. 59.299.

2 Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Secretarie; Afdeling Militaire Zaken; wijkboeken en omschrijfboeken toegangsnr. 5012 (jaren 1816, 1818 en 1825); collectie Stadsarchief Amsterdam: adresboeken toegangsnr. 30274 (1821, 1823-1825). Deze wijkboeken en adresboeken zijn niet volledig bewaard. In de jaren 1816-1818 woonden zij er met vijf en in 1825 met vier mensen.

3 De Warmoesgracht was volgens overlevering een zeer schilderachtige gracht. Omstreeks 1893/6 werd deze gedempt voor de aanleg van de verkeersas Raadhuisstraat-Rozengracht-Clercqstraat die de bereikbaarheid van de nieuwe westelijke wijken moest bevorderen: Spies et al 1991, pp. 23, 44, 97, 103 en 136 (afb.); Vermeer, Rebel en Jüngen 1992, p. 258.

4 Zie de Inleiding van deze RKDStudy.

5 Van der Chijs 1858, p. 212-213. De goede band tussen Kruseman en de familie Van der Chijs wordt bevestigd in een brief van J.A. van der Chijs aan Krusemans neef J.D. Kruseman jr. waarin hij de kunstenaar ‘wijlen oom Kees’ noemt, brief van J.A van der Chijs aan J.D. Kruseman jr. van 22 april 1858 (brievencollectie Rijksmuseum).

6 Van der Chijs 1858, p. 213; Van Eijnden en Van der Willigen 1816-1840, dl. 3, p. 308; Van der Feltz 1982, p. 50 (nr. 6 Kruseman, nr. 9 Ravelli). Over de portretschilder Petrus Antonius Ravelli is niet veel bekend. Gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw zond hij met een zekere regelmaat portretten en bij uitzondering een paar genrevoorstellingen in op de Amsterdamse Tentoonstellingen van Levende Meesters. In de periode 1807-1812 stond hij ingeschreven als werkend lid bij de Amsterdamse stadstekenacademie. Kruseman zou later alleen C.H. Hodges en J.A. Daiwaille als leermeesters noemen op de Vraagpuntenlijst opgesteld door J. Immerzeel t.b.v. Immerzeel jr. 1842-1843 (collectie Rijksmuseum, Amsterdam).

7 Van der Willigen had dit vermoedelijk uit eerste hand. Een brief van Cornelis Kruseman aan Van der Willigen wijst op contact tussen beide mannen in de periode dat Van der Willigen schreef aan zijn Geschiedenis der Vaderlandsche schilderkunst deel III/IV dat in 1820 werd gepubliceerd. De biograaf had ook om een zelfportret gevraagd, vermoedelijk te gebruiken als illustratie en misschien ook om later te houden voor zijn kunstenaarsportretten verzameling: brief van Cornelis Kruseman aan Adriaan van der Willigen van 6 juli 1819 (Archief Van der Willigen, collectie RKD). Voor Krusemans lemma: Van Eijnden en Van der Willigen 1816-1840, dl. 3, pp. 307-310. Over zijn leertijd bij Hodges en Ravelli staat ‘Beide deze meesters Portretschilders zijnde, leerde de jonge Kruseman bij hen teekenen van Hoofden en andere deelen van het menschelijk ligchaam en hoezeer hij altijd meer smaak in het Landschapschilderen gehad had, getroostte hij zich deze teleurstelling.’: Van Eijnden en Van der Willigen 1816-1840, dl. 3, p. 308. Deze leermethode was uiteraard niet ongebruikelijk bij leermeesters die zelf portretschilder waren: Van Westrheene 1859, p. 9; Knoef 1947, p. 16.

Cookies disclaimer

While surfing the internet, your preferences are remembered by cookies. Cookies are small text files placed on a pc, tablet or cell phone each time you open a webpage. Cookies are used to improve your user experience by anonymously monitoring web visits. By browsing this website, you agree to the placement of cookies.
I agree