Cornelis Kruseman (1797–1857)

RKD STUDIES

2.9 Op reis naar Italië via Brussel en Parijs (september 1821 - februari 1825)


Krusemans ster was rijzende. Zijn werk werd goed ontvangen op de Tentoonstellingen van Levende Meesters.1 Hij werd opgenomen door Adriaan van der Willigen in zijn verzameling van kunstenaarsbiografieën Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst met een uitgebreid lemma en zijn portret [1-2].2 Maar hoewel zijn religieuze voorstelling van de jonge Johannes de Doper een succes was, begreep Kruseman dat er op historisch vlak voor hem nog veel te leren was. Mogelijk dat naast de redevoeringen bij de kunstgenootschappen, de eerder genoemde Dirk Versteegh, de jonge Kruseman aanzette om zich verder te ontwikkelen in Rome.3


1
Cornelis Kruseman
Zelfportret van Cornelis Kruseman, Zelfportret van Cornelis Kruseman, 1820 gedateerd, 1820 gedateerd
Amsterdam, Rijksprentenkabinet, inv./cat.nr. RP-T-1912-16, inv./cat.nr. RP-T-1912-16

2
Pieter van der Meulen (1780-1858)
Portretten van Woutherus Mol (1785-1857) (1), P.G. Westenberg (1791-1873) (2), Johannes Chritaan Schotel (1787-1838) (3) en Cornelis Kruseman (1797-1857) (4), 1820
Amsterdam, Rijksprentenkabinet, inv./cat.nr. RP-P-OB-23.565


Als beginnend kunstenaar zal Kruseman wellicht ook het panorama van de Slag bij Waterloo hebben bezocht. Dit verloren gegane spektakelstuk, geschilderd door Louis Moritz, Carel Lodewijk Hansen (1765-1840), Cornelis de Kruyff (1774-1828) en Jan Kamphuijsen (1760-1841), werd in oktober 1816 in een rond gebouw tegenover de stadschouwburg op het Amsterdamse Leidseplein tentoongesteld.4 De populariteit bij het grote publiek voor zowel dit werk als het latere monumentale schilderij De roemrijke verdediging der Stelling bij Quatre Bras, door Z. K. H. den Prins van Oranje uit 1818 van Jan Willem Pieneman, toonde ook dat de historieschilderkunst in het nieuwe Koninkrijk der Verenigde Nederlanden levensvatbaar was [3].5 Amsterdam – en daarmee Nederland – bood echter volgens Kruseman onvoldoende mogelijkheden tot een gedegen opleiding tot historieschilder. Zo bezaten de Nederlandse openbare als privécollecties weinig monumentale voorbeelden van dit genre, in tegenstelling tot de kerkelijke en koninklijke verzamelingen in landen zoals Frankrijk en Italië.

Krusemans grootste wens was dan ook een reis naar Italië te ondernemen, maar de financiering ervan was geen sinecure [4]. De Prix de Rome, een reisbeurs voor kunstenaars en architecten ingevoerd in 1807-1809 tijdens de regeringsperiode van koning Lodewijk Napoleon (1778-1846), was afgeschaft na de inlijving van Holland bij Frankrijk in 1810. In 1817 werd door koning Willem I de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam in het leven geroepen, inclusief een opvolger voor de Prix de Rome: de Groote Prijs.6 Het daadwerkelijk functioneren van het instituut liet echter op zich wachten, zodat pas vanaf 1823 kunstenaars naar deze prijs konden meedingen.7 De winnaar kreeg een vierjaarlijkse toelage van de Staat van 1.200 gulden ter financiering van een reis naar en verblijf in Italië.8 Op 15 september 1821 verliet Kruseman Amsterdam waarmee hij dus net te vroeg was om voor deze prijs in aanmerking te komen en zijn reis naar het zuiden zelf moest bekostigen.9 Over de reis zijn we zeer goed ingelicht dankzij overgeleverde egodocumenten. In hoofdstuk 5 van deze Study wordt uitvoerig op deze voor Kruseman belangrijke vormende jaren ingegaan.

3
Jan Willem Pieneman
De Prins van Oranje tijdens de Slag bij Quatre-Bras (16 juni 1815), 1818
Den Haag, Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau, inv./cat.nr. SC-0715


4
Hans Ditlev Christian Martens
Gezicht op de Sint Pieter vanaf de via Sacra, 1837 voor
Kopenhagen, Thorvaldsen Museum, inv./cat.nr. B260



Notes

1 Van der Willigen 1820, pp. 271-272.

2 Van Eijnden en Van der Willigen 1816-1840, dl. 3, pp. 307-310.

3 Eerder, omstreeks 1789 had deze liefhebber de landschapsschilders Daniel Dupré (1751-1817) en Hendrik Voogd (1768-1839) al de gelegenheid geboden naar Rome te reizen: Bredius 1936.

4 Reynaerts 2019, p. 32.

5 Rappard 1983; Reynaerts 2001, pp. 86-87; voor De slag bij Quatre Bras (1818) ontving de kunstenaar van de koning 20.000 gulden, plus materiaalkosten. Voor zijn latere Slag bij Waterloo (1824) betaalde Willem I aan Pieneman 40.000 gulden.

6 Dekkers 1984, pp. 35, 42 (noot 60).

7 Reynaerts 2001, pp. 151-203 over de (ontstaans)geschiedenis en de voorwaarden van ‘De Groote Prijs’.

8 Naast deze toelage werd de winnaar van de Groote Prijs tot lid van de Koninklijke Akademie benoemd. Kruseman ontving in Rome, op 16 oktober 1822, zijn bewijs van lidmaatschap van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Andere toegekende lidmaatschappen zouden volgen: 7 mei 1833 benoeming tot Lid van Verdiensten van het Teekengenootschap ‘Hierdoor tot Hooger’ te Rotterdam; 25 april 1844 lid vierde klasse van het Koninklijk Instituut; 9 september 1847 erelid van het Teeken Collegie ‘Kunst zij ons Doel’ te Haarlem; en op 28 april 1848 de atypische benoeming tot corresponderend lid van de “Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot aanmoediging van den Tuinbouw”.

9 Ising 1858, p. 102. Jaren later schreef Kruseman zijn leerling David Bles: ‘de weg tot Italië is niet onmogelijk mijn vriend. Gij weet het. Ik toog ook zonder pensioen er de eerste keer heen.’: brief van Cornelis Kruseman aan David Bles van 10 juli 1842 (Haags Gemeentearchief, collectie kunstenaarsbrieven).

Cookies disclaimer

While surfing the internet, your preferences are remembered by cookies. Cookies are small text files placed on a pc, tablet or cell phone each time you open a webpage. Cookies are used to improve your user experience by anonymously monitoring web visits. By browsing this website, you agree to the placement of cookies.
I agree