Cornelis Kruseman (1797–1857)

RKD STUDIES

6.4 De aanhouder wint: verkoop van het Vertrek van Phillips den II uit de Nederlanden in 1559


In maart 1840 verkocht Kruseman aan koning Willem I zijn uit 1833 daterende schilderij het Vertrek van Phillips den II uit de Nederlanden in 1559 voor een bedrag van 2.500 gulden [1].1 Al eerder, in november 1833, was tevergeefs geprobeerd de koning hiertoe over te halen. Uiteindelijk, zeven jaar later, wist Kruseman op eigen initiatief, alsnog de verkoop te bewerkstelligen. Dankzij twee overgeleverde documenten in het Archief Familie Kruseman over deze transactie, zijn in het Archief van Binnenlandse Zaken de daaraan gerelateerde geschriften gevonden.2 Vooral belangrijk zijn een rapport uit november 1833 van toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Hendrik Jacob van Doorn van Westcapelle (1786-1853), een brief van Cornelis Kruseman uit november 1839, met een pleidooi alsnog het werk te kopen, en het rapport van opvolgend minister van Binnenlandse Zaken Hendrik Merkus de Kock (1779-1845) van januari 1840.3 Samen geven ze een interessant beeld van de kwetsbare positie van een kunstenaar in een omgeving waar de kunstpolitiek weinig stabiel is.

Een opdracht, of toch niet…
Hoewel Kruseman eind augustus 1831 was gestart met zijn monumentale Slag bij Bautersem, begon hij in het voorjaar van 1833 aan een tweede schilderij met een onderwerp uit de vaderlandse geschiedenis [2].4 Bij dit nieuwe initiatief was de rol van de Nederlandse overheid, in de persoon van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Van Doorn van Westcapelle, aanzienlijk. De staatsman had de schilder namelijk aangeraden en aangemoedigd tot het maken van een groot historiestuk, omdat hij het zonde vond dat Kruseman voornamelijk portretten schilderde, waardoor zijn talent als historieschilder onvoldoende werd uitgedaagd.5 Van Doorn van Westcapelle had vervolgens de kunstenaar beloofd de koning aan te bevelen het werk na afronding te kopen.6

Kruseman ging direct aan de slag en koos als onderwerp het moment dat Philips II (1527-1598) tegen de jonge Willem van Oranje (1533-1584) zou zijn uitgevallen over het verzet van de adel tegen zijn bewind [3-4].7 Vermoedelijk probeerde Kruseman aan te haken bij de eigentijdse anti-roomse gevoelens, aangewakkerd door de Belgische Opstand. Volgens de schilder was deze historische gebeurtenis ten onrechte nog nooit geschilderd, terwijl het moment de onafhankelijkheid van de Republiek inluidde en het de standvastigheid van Willem van Oranje mooi illustreerde.8 In Krusemans tijd bestond er echter al twijfel over de vraag of deze woede-uitbarsting wel had plaatsgevonden. Deze onzekerheid maakte dat critici later Krusemans onderwerpskeuze onverstandig vonden. Bovendien vroeg men zich af waarom niet was gekozen voor een meer roemrijk ogenblik uit het leven van Willem van Oranje. Daarbij vonden de kunstkenners het een vergissing om het hoofdonderwerp van het schilderij, de jonge Willem van Oranje, niet en face maar en profil te verbeelden.9

Het eindresultaat, een werk van bijna 3 meter bij 2 meter werd tentoongesteld op de in september 1833 gehouden Haagse Tentoonstelling van Levende Meesters.10 Van Doorn van Westcapelle hield woord en richtte zich in november van hetzelfde jaar tot de koning met de aanbeveling het historiestuk te kopen. In zijn rapport benadrukte de minister dat hij de kunstenaar had verwittigd dat de koning voornemens was geen aankopen op de tentoonstelling te doen, gezien ‘de omstandigheden in welke ’s Rijks schatkist zich bevindt.’11 Hiermee doelde hij op het militaire conflict met de Zuidelijke Nederlanden, dat veel van de staatskas eiste.12 Desondanks vond hij dat deze kunstenaar toch enige aanmoediging verdiende om zich als historieschilder verder te ontwikkelen. Daarbij zou Kruseman genoegen willen nemen met 2.500 gulden, inclusief tweehonderd gulden voor de lijst, ‘in de hoop dat hij op die wijze des te eerder in de gelegenheid zoude komen om opnieuw zijne krachten op een gelijksoortig onderwerp te beproeven.’13

Na de Minister van Financiën te hebben geraadpleegd, zag de koning onvoldoende redenen om in dit specifieke geval af te wijken van het voornemen om dat jaar geen kunstwerken aan te schaffen.14 Ondanks deze enorme teleurstelling en financiële tegenslag, schonk Kruseman de koning in 1838 alsnog zijn monumentale Slag bij Bautersem.15 Maar helaas, verzuchtte Kruseman een jaar later, in een brief van november 1839, moest hij het verder bij dit initiatief laten, omdat hem de middelen ontbraken om nogmaals zo’n onrendabele onderneming op zich te nemen.16 Niet gespeend van enig zelfmedelijden schreef hij dat hij in 1833 zijn Vertrek terugbracht naar het atelier en ‘zich [moest] getroosten zijne tijd en arbeid […] aan minder beduidende voorwerpen, portretten te besteden.’. Verder betwijfelde hij of hij zich ooit nog aan de historieschilderkunst zou wijden.17

Nieuwe kans
Hoopvol constateerde Kruseman echter dat in 1839 de tijden waren veranderd, omdat op de afgelopen Haagse Tentoonstelling van Levende Meesters ‘van Regeringswege de schilderijen van de Heeren Eeckhout, Verveer en Christ werden aangekocht.’18 Kruseman pleitte bij de koning om in lijn daarmee ook alsnog zijn Vertrek te kopen.19 Bovendien, meende de kunstenaar, zou het werk voor het in 1838 geopende Museum van moderne schilderkunst in het Haarlemse paviljoen Welgelegen, een belangrijke bijdrage leveren aan het in Nederland zo weinig aangemoedigde historische vak [5].20

Krusemans hernieuwde verzoek aan de koning werd op 29 november 1839 in behandeling genomen door de minister van Binnenlandse Zaken Hendrik Merkus de Kock.21 In 1832 en 1839 had Kruseman portretten van De Kock geschilderd en de minister was dus een goede bekende van de schilder [6]. Wellicht bracht Kruseman tijdens een van de poseersessies de netelige kwestie ter sprake want De Kocks rapport uit november 1839 bevatte in ieder geval de aanbeveling om het schilderij alsnog te kopen.22

In het rapport werd de koning onder meer gevraagd in overweging te nemen dat het werk was gemaakt op aanraden en aanmoediging van de toenmalige minister Van Doorn van Westcapelle, met diens belofte de koning te adviseren het te kopen. Bovendien droeg De Kock aan dat er weer geschiedkundige onderwerpen door het Rijk werden verzameld, en dat Krusemans schilderij vast ook zou zijn aangeschaft als het als nieuw werk was ingezonden op de afgelopen Tentoonstelling van Levende Meesters. Hij voerde ook aan dat het schilderij door de omvang ongeschikt was voor een particuliere verzameling en daarom vrijwel zeker onverkocht zou blijven.23

Een bod en een plek
Midden februari 1840 vroeg minister De Kock of Kruseman akkoord was met een bod van 2.500 gulden.24 De kunstenaar accepteerde zowel het bedrag als het voorstel het doek toe te voegen aan de verzameling van schilderijen van Levende Meesters in het paviljoen Welgelegen.25 Na zeven jaren was het de schilder gelukt om zijn werk ondanks de wispelturigheid van de kunstpolitiek alsnog te verkopen aan het Rijk.26 Krusemans alertheid om, direct na de bekendmaking van de Rijksaankopen op de Haagse Tentoonstelling van 1839, de koning aan te schrijven en handig gebruik te maken van zijn netwerk, bewijst wederom dat de kunstenaar zeer doortastend opereerde en zijn werk voortdurend onder de aandacht bracht.27

1
Cornelis Kruseman
Vertrek van Phillips den II uit de Nederlanden in 1559, 1833 gedateerd
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. SK-A-1068


2
Cornelis Kruseman
De vervanging van het gewonde paard van de prins van Oranje tijdens de slag bij Bautersem in 1831 [schets], ca. 1832
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. A 2823


#

3
Titziano, Portret van Filips II (1527-1598), collectie Museo Nacional del Prado, Madrid


4
naar Antonio Moro
Portret van Willem I 'de Zwijger' van Oranje-Nassau (1533-1585), ca. 1885-1898
Delft, Museum Prinsenhof Delft, inv./cat.nr. PDS 75


5
Roelof van der Meulen
Paviljoen Welgelegen te Haarlem, ca. 1825, 1824-1830 circa
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. BI-B-FM-116-34


6
Cornelis Kruseman
Portret van Lt. Gouverneur Generaal Hendrik Merkus Baron de Kock (1779-1845), ca. 1832-1834
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. Sk-a 3796; 1386-A8



Notes

1 Geudeker 2014, cat.nr. 5.

2 Archief Familie Kruseman, nr. 45, brief met voorstel van 19 februari 1840; nr. 65, besluit van 10 maart 1840.

3 Rapport van minister van Doorn van Westcapelle van 20 november 1833, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4597; brief van Cornelis Kruseman aan koning Willem I van 25 november 1839, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4693; rapport van minister van Binnenlandse zaken Hendrik Merkus de Kock van 29 november 1839, NL-HaNA, BiZa 1813-1848,2.04.01, inv.nr. 4695.

4 Zie over het schilderij de Slag bij Bautersem verderop in dit hoofdstuk.

5 Brief van Cornelis Kruseman aan koning Willem I van 25 november 1839, in NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4693

6 Brief van Cornelis Kruseman aan koning Willem I van 25 november 1839, in NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4693.

7 Deze gebeurtenis zou zijn geïnspireerd op een episode uit Schiller 1788; Den Haag 1833, nr. 162 [bijschrift]; Nagler 1835-1852, (reprint 1904-1914); Geudeker 2014, pp. 58-59, cat.nr. 5.

8 Brief van Cornelis Kruseman aan koning Willem I van 25 november 1839, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4693

9 Voor een bespreking van de kritieken op het werk: Levie 1978, cat.nr. 13, pp. 81-83.

10 Den Haag 1832, nr. 162; Amsterdam 1834, nr. 246 [te koop 3.500] ex. veiling Haarlem, (Bubb Kuyper), 30 mei 2017, nr. 434; Rotterdam 1836, nr. 70 [te koop, 4.500].

11 Rapport van minister van Doorn van Westcapelle van 20 november 1833, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4597

12 Hoogenboom 1985, pp. 60-61.

13 Rapport van minister van Doorn van Westcapelle van 20 november 1833, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4597.

14 Rapport van minister van Binnenlandse zaken Hendrik Merkus de Kock van 29 november 1839, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4695.

15 Zie over het schilderij De Slag bij Bautersem verder in dit hoofdstuk.

16 Brief van Cornelis Kruseman aan koning Willem I van 25 november 1839, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4693.

17 Brief van Cornelis Kruseman aan koning Willem I van 25 november 1839, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4693.

18 In 1839 kwam daadwerkelijk een einde aan de in 1832 ingestelde inkoopstop: Hoogenboom 1985, p. 61. Voor de drie schilderijen: Den Haag 1839, nr. 69 J.F. Christ, Gezicht aan de Rijnpoort te Rheenen; nr. 105 J.J. Eeckhout, Jacoba van Beijeren trouwt met Jan IV, Hertog van Braband; nr. 543 S.L. Verveer, Een stadsgezicht. Bovendien ontving een aantal kunstenaars gratificaties: Dagblad van ’s Gravenhage 15 november 1839.

19 Brief van Cornelis Kruseman aan koning Willem I van 25 november 1839, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4693.

20 Brief van Cornelis Kruseman aan koning Willem I van 25 november 1839, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4693. Het Museum van Levende Nederlandsche Meesters was van 1838 tot 1885 gevestigd op paviljoen Welgelegen waar de collectie van werken van Levende Meesters uit het Rijksmuseum van Schilderijen en het Koninklijk Kabinet van Schilderijen werd tentoongesteld: Beelaerts van Blokland et al. 1989.

21 De Kock was minister van Binnenlandse zaken van 1 december 1836 tot 1 juni 1841. https://www.parlement.com/id/vg09llsb8mzu/h_m_baron_de_kock (geraadpleegd 23 november 2023)

22 Rapport van minister van Binnenlandse zaken Hendrik Merkus de Kock van 29 november 1839, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4695.

23 Rapport van minister van Binnenlandse zaken Hendrik Merkus de Kock van 29 november 1839, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4695.

24 Brief van Hendrik Merkus de Kock aan Cornelis Kruseman met voorstel van 19 februari 1840, Nr. 45, Archief Familie Kruseman.

25 Koninklijk besluit van 10 maart 1840, nr. 65, Archief Familie Kruseman. De betaling ging ten laste van ‘het fonds der Octrooiregten […] (Staatsblad nr. 6)’, zie NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nrs. 4698 en 4699 Besluit van 29 februari 1840; brief van Kruseman aan A.G.A. van Rappard van 13 maart 1840 (2.21.135 Inventaris van het archief van jhr.mr. A.G.A. Ridder van Rappard, Nationaal Archief).

26 Johannes Steengracht en Cornelis Apostool, mededirecteuren van het Paviljoen Welgelegen te Haarlem, waren niet bij deze aankoop betrokken. Apostool was niet blij met het zoveelste grote werk van Kruseman: Bergvelt 1984b, p. 139 (noot 190). De minister deed echter voorkomen dat het aanbod in 1833 was aangehouden en dat op aandringen van Kruseman alsnog tot de aankoop was overgegaan: NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4699 document van 5 maart 1840.

27 De aankoop door het Rijk werd kort gemeld: Rotterdamsche Courant 14 maart 1840; Dagblad van ’s Gravenhage 16 maart 1840.

Cookies disclaimer

While surfing the internet, your preferences are remembered by cookies. Cookies are small text files placed on a pc, tablet or cell phone each time you open a webpage. Cookies are used to improve your user experience by anonymously monitoring web visits. By browsing this website, you agree to the placement of cookies.
I agree