Cornelis Kruseman (1797–1857)

RKD STUDIES

6.2 De verwikkelingen rond de koninklijke opdracht voor De Graflegging (1826-1830)


In 1830 exposeerde Kruseman De Graflegging van Christus op de Haagse Tentoonstelling van Levende Meesters, een enorm doek van ruim drie bij drie meter [1]. Dit was zijn eerste monumentale opdracht voor het koningshuis, in dit geval koning Willem I, en bovendien de enige van zijn drie voor de koning gemaakte historiestukken die bewaard zou blijven.1 Vastberaden om zijn ambitie tot historieschilder te verwezenlijken, had de schilder bij de vorst het schriftelijke verzoek ingediend tot het maken van een Graflegging van Christus.2 Hij voegde een olieverfschets van de beoogde compositie bij [2]. In mei 1826 vernam Kruseman dat de koning zijn toestemming verleende, en in 1830 was het schilderij klaar.3 Hoewel Krusemans schriftelijke verzoek voor de opdracht verloren is gegaan, is het vervolgtraject van dit prestigieuze project goed te volgen in stukken uit het archief van het Ministerie van Binnenlandse zaken.4

De opdracht
In zijn rapport van 28 april 1826 adviseerde Daniel Jacob van Ewijck (1786-1858), administrateur voor Onderwijs, de Kunsten en Wetenschappen, de koning om Krusemans verzoek in te willigen [3].5 Hij deed dit in tegenspraak met een eerder verschenen rapport van 21 maart 1826 van Minister van Staat Anne Willem Carel baron van Nagell van Ampsen (1756-1851) [4].6 Van Nagell was na zijn aftreden als Minister van Buitenlandse Zaken in 1823, belast met het toezicht op de Koninklijke verzamelingen en zeldzaamheden en stond afwijzend tegenover Krusemans verzoek.7 Zo was de staatsman niet te spreken over de meegezonden olieverfschets. Hij vond deze op bepaalde plaatsen niet correct van tekening. Maar Van Ewijck pareerde deze kritiek door op te merken dat je van een vluchtige schets niet al de juistheid mag verwachten die van een afgewerkt schilderij verlangd kan worden. Het voornaamste bezwaar van Van Nagell was echter ‘dat er een aantal kunstenaars gevonden [kon] worden, even verdienstelijk als de H. Kruseman.’8

Maar, zo stelde Van Ewijck, als historieschilder kende Kruseman geen gelijke.9 En hoewel het Rijk al drie schilderijen van de kunstenaar had gekocht, had hij verder niet veel aan Rijkssteun genoten; zo had Kruseman zijn reis naar het zuiden helemaal zelf gefinancierd.10 Bovendien, vervolgde Van Ewijck, was het in Nederland zeer lastig om als historieschilder opdrachten te verwerven, zodat Kruseman niet anders kon dan zich te wenden tot de koning.11 Hij meende dat het door de kunstenaar voorgestelde onderwerp van een Graflegging niet favoriet was voor een museum met Nederlandse meesters. Maar volgens de administrateur wilde de koning vooral de ‘bloei der kunsten’ bevorderen, en dat doel kon bereikt worden ‘om het even of de schilderij in het ’s Gravenhaagsche Museum, dan wel elders geplaatst zij.’12

Willem I volgde het advies van Van Ewijck en liet in een brief van 6 mei 1826 aan de Minister van Binnenlandse Zaken weten dat hij akkoord was met de opdracht.13 Enkele dagen later vernam Kruseman, die op dat moment verbleef in Hotel de Bellevue te Den Haag, dat de koning zijn toestemming had verleend tot het maken van een ‘geschiedkundig schilderstuk volgens de daarvan door U opgemaakte schets.’ Tevens werd aangekondigd dat over de prijs van het schilderij na voltooiing verder zou worden gesproken, maar dat deze ‘in geen geval de 3.500 gulden zal te boven gaan, de onkosten van de lijst daaronder begrepen.’14 De olieverfschets werd teruggestuurd met de bevestiging van de opdracht.

‘eene niet onbelangrijke bijdrage’
Ruim vier jaar later, in oktober 1830, bezocht Van Ewijck Krusemans atelier om het eindresultaat te bekijken. De schilder schreef hem na zijn bezoek een brief, waarin hij de hoop uitsprak op een ruimere beloning dan de eerder afgesproken 3.500 gulden. Kruseman motiveerde zijn verzoek door allereerst zijn schilderij aan te merken als ‘eene niet onbelangrijke bijdrage […] voor de Nederlandse kunst’ binnen het moeilijke en zelden beoefende vak van de historieschilderkunst.15 Daarbij moest voor de meerkosten in overweging worden genomen dat het uiteindelijke schilderij in de uitvoering ver uitsteeg boven de primitieve olieverfschets waarop de prijs van 3.500 gulden was bepaald.16 Bovendien hadden bijzondere omstandigheden de kosten verhoogd, waaronder de lijst van het schilderij, en de huur van een ander atelier.17 Kruseman opperde zelfs een mogelijke aanvullende beloning van een ereteken voor zijn prestaties als schilder en in het bijzonder voor deze ‘betoonde proeve in het Historieele vak.’18

‘Kunstwaarde’
Voor deze delicate kwestie werd de hulp ingeroepen van Johan Gijsbert baron Verstolk (1776-1845), op dat moment Minister van Buitenlandse zaken [5].19 In zijn brief aan Verstolk lichtte Van Ewijk de zaak toe. Doelend op de precaire financiële situatie waarin het Verenigd Koninkrijk zich door de Belgische opstand bevond, merkte hij op: ‘Intusschen is de uitgave van fl 3.500 voor één kunstwerk in deze oogenblikken reeds iets waartoe men bezwaarlijk zou kunnen besluiten ware het niet dat het Gouvernement zich daartoe door eene bestelling verbonden had, en ik ben dus huiverig om nu eene nog ruimere betaling aan Z.M. voor te stellen.’20 Wel informeerde Van Ewijck of het misschien een idee was Kruseman, gezien zijn werk waarmee hij ‘de roem der Nederlandse Schilderkunst had gehandhaafd’, een onderscheiding te geven.21

Het daaropvolgende, als geheim geclassificeerde rapport van Verstolk van 10 november 1830, geeft een interessant beeld van de verschillende eigentijdse visies op het werk van Kruseman, en zijn rol in de Nederlandse schilderkunst. De Minister vroeg onder meer het vertrouwelijke advies van enkele kunstkenners, onder wie enige leden van de commissie ter beoordeling van de Tentoonstelling van werken van Levende Meesters die op dat moment in Den Haag werd gehouden.22 Saillant detail is dat Cornelis Kruseman lid was van dezelfde commissie. Zijn mede-commissieleden, waaronder zijn vriend en beeldhouwer Louis Royer (1793-1868) moesten dus oordelen over zijn werk [6].

Enkele van deze adviseurs vonden dat De Graflegging weliswaar niet als mislukt kon worden aangemerkt, maar dat Kruseman wel te veel Rafaël en andere Italiaanse oude meesters had nagebootst.23 Hierdoor was te weinig het karakter en de originaliteit van de schilder zelf uitgekomen. Daarbij miste het nog ‘den stempel der oude kunst, en laat in teekening en toon te wenschen over.’24 Een andere kunstkenner, mogelijk Louis Royer, oordeelde echter veel gunstiger over het schilderij. Deze merkte onder meer op dat de ontwerpschets waarop de bestelling en dus de prijs was gebaseerd, minder uitvoerig was dan het uiteindelijke resultaat. Daarnaast bewees zowel de uitbreiding van de compositie als de uitvoering ervan, originaliteit en zeker geen ‘angstige’ nabootsing.25

Afspraak is afspraak
Bovenstaande in overweging nemend, concludeerde Verstolk dat de kunstenaar niet op meer dan 3.500 gulden hoefde te rekenen. Een lid van de commissie vond zelfs een lager bedrag, namelijk 2.500 gulden, wel voldoende, aangezien het stuk op een openbare veiling zelfs minder zou opbrengen. Dat was Verstolk echter te gortig; een schilderij besteld bij een voornaam schilder, waarbij een maximum bedrag was genoemd en dat werk was niet mislukt, kon je niet voor minder dan die som afnemen. Kruseman moest tevreden zijn met de 3.500 gulden die was overeengekomen.26

Wat betreft het toekennen van het ereteken trad de diplomaat in Verstolk naar voren. Het leek de staatsman beter te wachten met het uitreiken van de ridderorde totdat de hectiek rond de Zuidelijke Nederlanden was geluwd. Hij stelde dat als de ridderorde meteen zou worden verleend, de door de Haagse commissie van de Tentoonstelling van Levende Meesters voorgestelde medaille ter waarde van 25 dukaten moest komen te vervallen. Bovendien verdiende Kruseman al genoeg aan zijn portretten.27

En zo geschiedde. Kruseman ontving voor De Graflegging de overeengekomen 3.500 gulden en het schilderij werd in 1830 tentoongesteld op de Haagse Tentoonstelling van Levende Meesters alwaar het werd bekroond met ‘eene gouden eeremedaille met ’s Konings borstbeeld, ter waarde van 25 dukaten.’28 Daarna werd het ingezonden op de Brusselse Salon, waar het ook veel lof kreeg.29 Na afloop van deze tentoonstellingen werd het werk overgedragen aan het Gouvernement, om in het Koninklijke Kabinet van Schilderijen te Den Haag te worden geplaatst.30 Pas in november van het daarop volgende jaar werd de schilder benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.31 Kruseman was toen alweer bezig met drie nieuwe ambitieuze projecten, die wat betreft opdracht, uitvoering en betaling ook niet van een leien dakje zouden gaan.32

Epiloog
De Graflegging was geen opmaat voor nieuwe religieuze opdrachten op monumentaal formaat. Protestant Nederland had volgens Krusemans tijdgenoten weinig tot geen belangstelling voor de kunsten.33 In maart 1828 constateerde Krusemans vriend Willem de Clercq (1795-1844) dit al in zijn dagboek na een bezoek aan Krusemans atelier om de voortgang van De Graflegging te bekijken. En dus, constateerde De Clercq, zat er voor de protestante Kruseman maar een manier op: ‘De Protestantsche schilder moet […] naar de Roomsche traditie schilderen.’34

Maar zelfs bereidheid om in de Roomse traditie te schilderen zou niet zonder meer leiden tot religieuze opdrachten. Dat blijkt uit een brief die Kruseman jaren later, in december 1848, schreef aan zijn Belgische kunstbroeder Jean François Portaels (1818-1895).35 In deze brief berichtte Kruseman over zijn nieuwe opdracht tot het schilderen van vier religieuze voorstellingen voor Jan Elias Huydecoper (1798-1865) [7-10].36 Het was toch wel een groot geluk te noemen dat Huydecoper als protestant zo’n opdracht gaf. Want, zo schreef de kunstenaar, op kerkelijke commissies hoefde hij niet te rekenen. Er waren volgens hem niet veel katholieke kerken in het protestante Nederland, en de opdrachten die er waren gingen ‘van katholiek op katholiek.’37 Zijn biograaf Van Westrheene bevestigde deze bewering in 1859 met een schrijnend voorbeeld: ‘toen Kruseman vernam dat men voornemens was voor de kerk van de H. Theresia te ’s Hage een levensgroot altaarstuk te bestellen, bood hij zich aan om het kosteloos voor die kerk te schilderen. De offerte van een protestantsch kunstenaar leed schipbreuk, maar het feit is karakteristiek.’38

Na De Graflegging maakte Kruseman in de daaropvolgende tien jaar maar vijf Bijbelse voorstellingen op klein formaat, namelijk Christus zegenende, De apostel Paulus, Berouw en verzoening, Christus de kinderen zegenend en een Ruth en Boaz [11-12]. Alle belandden in Amsterdamse particuliere collecties. Pas in 1840 kreeg hij van koning Willem II (1792-1849), die toen net zijn vader was opgevolgd, eindelijk weer een opdracht voor een werk op monumentaal formaat, de hierboven genoemde Johannes de Doper predikend in de woestijn (1847). Een paar jaar later volgden de vier schilderijen voor de Huydecoper reeks (1849-1854), een paar ontwerpen voor werken die nooit zijn uitgevoerd, namelijk Luther's laatste onderhoud met kardinaal Gaétan te Augsburg in 1518 (1851) en de Oprichting der koperen slang in de woestijn (1854-55) en zijn laatste schilderij, De Maagd Maria met Kind (1855) [13-16].

1
Cornelis Kruseman
De graflegging van Christus, 1830 gedateerd
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. SK-A-1066


2
Cornelis Kruseman
De graflegging van Christus, ca. 1826
Den Haag, Cornelis Kruseman - J.M.C. Ising Stichting


3
Jan Willem Pieneman
Portret van Daniel Jacob van Ewijck (1786-1858)
Private collection


4
Anoniem Netherlands ca. 1845
Portret van Anne Willem Carel baron van Nagell (1756-1851), ca. 1845
Private collection


5
Lodewijk Anthony Vintcent
Portret van Johan Gijsbert Verstolk (1776-1845)
Leeuwarden, Fries Museum, inv./cat.nr. PTII-1903


6
Charles Van Beveren
Portret van Louis Royer (1793-1868), 1830 gedateerd
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. SK-A-1523


7
Willem Steelink (sr.) naar Cornelis Kruseman uitgegeven door Gebroeders Kraaij
Ziet den mensch, ca. 1849-1853
Amsterdam, Rijksmuseum


8
Cornelis Kruseman
Kruisdraging (Johannes 19:17), 1851 gedateerd
Den Haag, Cornelis Kruseman - J.M.C. Ising Stichting


9
Cornelis Kruseman
Christus in het huis van Martha en Maria (Lucas 10:38-42), 1853 gedateerd
Private collection

 

10
Cornelis Kruseman
De Kinderzegening, 1854 gedateerd
Private collection


11
Cornelis Kruseman
Christus zegenende, 1832 gedateerd
Den Haag, Cornelis Kruseman - J.M.C. Ising Stichting

12
Cornelis Kruseman
De apostel Paulus, 1832 gedateerd
Private collection


13
Cornelis Kruseman
Johannes de Doper predikende in de woestijn, 1847 gedateerd
Den Haag, Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau

14
Cornelis Kruseman
Luther's laatste onderhoud met kardinaal Gaétan te Augsburg in 1518, ca. 1851-1852
Private collection


15
Cornelis Kruseman
Oprichting der koperen slang in de woestijn, ca. 1854-1855
Private collection

16
Cornelis Kruseman
De maagd Maria met het Kind, 1855 gedateerd
Den Haag, Cornelis Kruseman - J.M.C. Ising Stichting



Notes

1 De twee andere werken bestemd voor het Koningshuis waren Slag bij Bautersem (1838) en Johannes de Doper predikend in de woestijn (1847), zie over deze werken verderop in dit hoofdstuk.

2 Dit was geen ongebruikelijke route: Putter 2015; Rademakers 2020, p. 237.

3 Loos was niet duidelijk of het werk in opdracht van Willem I was geschilderd, of een Rijksaankoop was: Loos 1991, p. 474.

4 Nationaal Archief, Den Haag, Binnenlandse Zaken, nummer toegang 2.04.01, inventarisnummers 4284, 4287, 4289, 4927, 4534, 4544.

5 Van Ewijck was van 1817 tot 1832 Secretaris (later Administrateur) van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap, over zijn werkzaamheden: Hoogenboom 1985, pp.70-71. Over de motieven van het aankoopbeleid van het Nederlandse Rijk gedurende deze periode: Hoogenboom 1985, pp. 65-70.

6 Rapport van de administrateur voor Onderwijs, de Kunsten en Wetenschappen aan den Minister van Binnenlandschen Zaken op nevenstaand Commissariaat in NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4284.

7 Van Nagell van Ampsen: zie http://www.biografischportaal.nl/persoon/15140377 (geraadpleegd 30-11-2020)

8 Rapport van de administrateur voor Onderwijs, de Kunsten en Wetenschappen aan den Minister van Binnenlandschen Zaken op nevenstaand Commissariaat, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4284. De afwijzing van Van Nagell is ook in lijn met de door Hoogenboom beschreven moeizame houding van de ministers ten opzichte van de eigentijdse kunst: Hoogenboom 1985, p. 71.

9 Rapport van de administrateur voor Onderwijs, de Kunsten en Wetenschappen aan den Minister van Binnenlandschen Zaken op nevenstaand Commissariaat, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4284.

10 Rapport van de administrateur voor Onderwijs, de Kunsten en Wetenschappen aan den Minister van Binnenlandschen Zaken op nevenstaand Commissariaat in NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4284.

11 Rapport van de administrateur voor Onderwijs, de Kunsten en Wetenschappen aan den Minister van Binnenlandschen Zaken op nevenstaand Commissariaat, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4284.

12 Rapport van de administrateur voor Onderwijs, de Kunsten en Wetenschappen aan den Minister van Binnenlandschen Zaken op nevenstaand Commissariaat, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4284.

13 Besluit van 8 mei 1826, zie NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4284. Minister van Binnenlandse zaken was mr. Pierre Louis Joseph Servais van Gobbelschroy (1784-1850). Hij bekleedde deze functie van 21 juni 1825 tot 1 januari 1830: http://www.biografischportaal.nl/persoon/61117782 (geraadpleegd 8-12-2020).

14 Brief van 11 mei 1826, geadresseerd aan ‘den Heer Kruseman in Bellevue’: NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4284. Zie ook brieven van 2 en 19 juni 1826, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4289.

15 Brief van Cornelis Kruseman aan de administrateur van het onderwijs van 26 oktober 1830, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4544.

16 Brief van Cornelis Kruseman aan de administrateur van het onderwijs van 26 oktober 1830, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4544.

17 Brief van Cornelis Kruseman aan de administrateur van het onderwijs van 26 oktober 1830, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4544. Onbekend is waar Kruseman zijn bijzondere atelier had.

18 Brief van Cornelis Kruseman aan de administrateur van het onderwijs van 26 oktober 1830, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4544,.

19 Johan Gijsbert baron Verstolk, heer van Soelen en den Aldenhaag was een conservatieve Rotterdamse regent en diplomaat, die onder Willem I lange tijd minister van Buitenlandse Zaken was.

20 Brief van de administrateur van onderwijs aan baron Verstolk van Soelen van oktober 1830, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4543.

21 Brief van de administrateur van onderwijs aan baron Verstolk van Soelen van oktober 1830, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4543.

22 Leden van deze commissie waren Jhr. Mr. Gerrit Lodewijk Henric Hooft (president) (1779-1872), Mr. Jacob Carel van de Kasteele (1780-1835), beeldhouwer Louis Royer en Mr. Jacob Mattheus Hartman (1796-1851).

23 Rapport van Verstolk van Soelen aan de Staatsraad ad interim belast met de directie van het Departement van Binnenlandsche Zaken van 10 november 1830, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4544.

24 Rapport van Verstolk van Soelen aan de Staatsraad ad interim belast met de directie van het Departement van Binnenlandsche Zaken van 10 november 1830, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4544.

25 Rapport van Verstolk van Soelen aan de Staatsraad ad interim belast met de directie van het Departement van Binnenlandsche Zaken van 10 november 1830, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4544.

26 Rapport van Verstolk van Soelen aan de Staatsraad ad interim belast met de directie van het Departement van Binnenlandsche Zaken van 10 november 1830, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4544.

27 Rapport van Verstolk van Soelen aan de Staatsraad ad interim belast met de directie van het Departement van Binnenlandsche Zaken van 10 november 1830, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4544..

28 Samen met Kruseman ontvingen ook de kunstenaars Jan Willem Pieneman, Louis Royer en Andreas Schelfhout, ieder een gouden medaille: Dagblad van ’s Gravenhage 15 december 1830.

29 Anoniem 1831, pp. 93-94; Anoniem 1832, p. 135.

30 Besluit van 2 december 1830, goedkeuring van betaling gericht aan het Departement van Binnenlandse Zaken, NL-HaNA, BiZa 1813-1848, 2.04.01, inv.nr. 4544.

31 Bredasche Courant 15 november 1831.

32 Zie verder in dit hoofdstuk.

33 Van Westrheene 1859, p. 12: ‘In een katholiek land zou Kruseman niet hebben behoeven te wachten op de gelegenheid om zich op religieus gebied als kunstenaar te doen gelden. Het Protestantismus in Nederland bleek – en blijkt nog steeds – de voorkeur te geven aan eene lijdzame houding tegenover de beeldende kunsten.’

34 ‘Dit viel mij ook nog in, dat de Christelijke kunst geheel Roomsch is dat de Protestanten eigentlijk gene Christelijke schilderschool hebben of kunst hebben, zij aanbidden Christus in geest & waarheid. Dat Roomsche meer vleeschelijke moest ook van alle de personen beelden ligchamelijke idealen maken.’: De Clercq 1811-1844, Deel XV (1828) [eind maart], p. 72.

35 Brief van Cornelis Kruseman aan Portaels van 4 december 1848 (HVGM/B398 (Fonds privé, Hélène Van Giles-Meurice).

36 Geudeker 2018.

37 ‘[…] dit mijn vriend is ongetwijfeld geluk, voor een protestant en met betrekking tot een protestant, want dat is mijn beschermheer. want wat betreft kerkelijke schilderijen, voor het weinige dat hier op dit gebied wordt gedaan, gaat het van katoliek naar katoliek [sic]. u ziet dus hoe blij ik ben met deze uitzondering, en met het goede lot, temeer daar mijn St Jean Baptiste deze opdracht heeft uitgelokt.’: brief van Cornelis Kruseman aan Portaels van 4 december 1848 (HVGM/B398 (Fonds privé, Hélène Van Giles-Meurice).

38 Van Westrheene 1859, p. 12 (noot 3).

Cookies disclaimer

While surfing the internet, your preferences are remembered by cookies. Cookies are small text files placed on a pc, tablet or cell phone each time you open a webpage. Cookies are used to improve your user experience by anonymously monitoring web visits. By browsing this website, you agree to the placement of cookies.
I agree