Cornelis Kruseman (1797–1857)

RKD STUDIES

6.5 Het vervlogen momentum van de te laat geleverde Slag bij Bautersem


Een blijvend gebrek aan opdrachten voor het schilderen van historische voorstellingen op monumentaal formaat, had Cornelis Kruseman in augustus 1831 gebracht tot een boude keuze. Voldoende inkomsten had de kunstenaar de gelegenheid geboden om een risicovolle investering aan te gaan: het maken van een vrij werk op groot formaat. Kruseman had daarvoor een zeer actueel onderwerp gekozen uit de vaderlandse geschiedenis, namelijk een episode uit de Tiendaags veldtocht, de Slag bij Bautersem van 12 augustus 1831 [1].1 Deze gebeurtenis rond Bautersem, waarbij de toekomstige koning Willem II, Prins van Oranje (1792-1849) zijn heldenmoed had getoond, had de populariteit van de kroonprins bij het Nederlandse volk enorm doen stijgen.

Met de verbeelding van dit glorieuze wapenfeit hoopte Kruseman succes te behalen bij het Koningshuis, maar het tegendeel zou blijken. De actualiteit van Krusemans monumentale versie ging geheel verloren doordat de kunstenaar er zeven jaar over deed om het schilderij af te maken. Na die tijd was de interesse van het Haagse hof ervoor nihil. Dankzij een publicatie uit 1870 van Krusemans vriend Arnold Ising (1824-1898) getiteld ‘1831. Uit de nagelaten papieren van een kunstenaar’, is tamelijk veel bekend over de ontstaansgeschiedenis van dit langdurige project.2 Graficus Adolf Carel Nunnink (1813-1894) maakte bij het artikel een litho naar Krusemans schilderij [2].3 In 1893 gaf James Thomas Ward (1844-1914), kleinzoon van Jacobus Hojel (1779-1858), een van de geportretteerde militairen, opdracht tot het maken van een kopie naar de centrale scène van het schilderij [3].

De Slag bij Bautersem
De Tiendaagse Veldtocht duurde van 2 tot 12 augustus 1831. Het was een campagne van koning Willem I (1772-1843) onder leiding van zijn oudste zoon kroonprins Willem, bedoeld om de Belgische Opstand te onderdrukken.4 Op de laatste dag van de gevechtshandelingen stuitte het Nederlandse leger onder leiding van de prins bij Bautersem op het Belgische leger. Bij de eerste gevechten werd het paard van prins Willem door een kanonskogel onder hem vandaan geschoten. Ongedeerd sprong hij van het dier en zou hebben gezegd: ‘Het is niets, mijne heeren! Er zijn meer paarden’, waarop hij een ander paard besteeg.5 Een uur later kreeg de prins echter het bericht dat de opstandelingen de hulp van de Fransen troepen hadden ingeroepen. Daarop werd besloten de vijandelijkheden te staken en het Nederlandse leger terug te trekken.6

Een nieuw project
Twee dagen later, op 14 augustus 1831, ontmoette Kruseman tijdens een verblijf in Valkenswaard een jonge advocaat die zich als vrijwilliger had aangemeld bij de Noord-Nederlandse strijdkrachten.7 Bij het middagmaal vertelde de jongeman wat hij had gehoord over wat in Bautersem had plaatsgevonden. Onder de indruk van het verhaal schreef Kruseman een brief aan prins Willem, met het aanbod van deze historische gebeurtenis een groot schilderij te maken. Over geld sprak hij niet.8 Na toestemming van de prins vertrok Kruseman op 1 september, vergezeld van een onbekende vriend en leerling, naar het militair hoofdkwartier in Tilburg.9 Daar zette hij een tijdelijk atelier op, om direct de nodige portretten en voorbereidende studiën te kunnen schilderen.

Al de volgende dag kwam prins Willem voor een eerste poseersessie bij Kruseman. Na een paar uur stond zijn hoofd ‘fiksch en uitvoerig op het doek en droeg blijken van goede gelijkenis.’ [5].10 De volgende morgen was prins Frederik (1797-1881) aan de beurt, later gevolgd door de andere officieren die ook op het schilderij een plek moesten krijgen. Het schilderen van deze portretten werd afgewisseld met het maken van een schets van de gehele compositie [4] en talrijke studies van paarden, uniformen en wapentuig [6-8].11 De kunstenaar had er zijn handen vol aan en zou soms hebben opgemerkt: ‘de hemel geve mij nu een helder hoofd en vlugge handen!’.12 Vervolgens ondernam Kruseman begin oktober een niet geheel ongevaarlijke tocht naar het terrein waar de historische gebeurtenis had plaatsgevonden; het dorp lag inmiddels uiteraard in vijandig gebied. Eenmaal aangekomen ‘schrapte hij snel eenige lijnen op een stuk papier en prentte zich de rest in ’t geheugen’ om daarna weer naar Tilburg terug te keren.13

1
Cornelis Kruseman
De vervanging van het gewonde paard van de prins van Oranje tijdens de slag bij Bautersem in 1831, 1838
Den Haag, Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau


2
Adolf Carel Nunnink naar Cornelis Kruseman
De vervanging van het gewonde paard van de prins van Oranje tijdens de slag bij Bautersem in 1831, voor 1870
Den Haag, RKD – Netherlands Institute for Art History


3
Anoniem Netherlands na 1893 naar Cornelis Kruseman
De vervanging van het gewonde paard van de prins van Oranje tijdens de slag bij Bautersem in 1831, na 1893
Private collection


4
Cornelis Kruseman
De vervanging van het gewonde paard van de prins van Oranje tijdens de slag bij Bautersem in 1831 [schets], ca. 1832
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. A 2823


5
Cornelis Kruseman
Studie van Z.K.H. den prins van Oranje, Willem II (1792-1849) voor het schilderij Slag bij Bautersem, 1831 gedateerd
Heeswijk-Dinther, Kasteel Heeswijk

6
Cornelis Kruseman
Portretstudie van Frederik prins der Nederlanden (1797-1881) voor het schilderij Slag bij Bautersem, ca. 1831
Apeldoorn, Paleis Het Loo Nationaal Museum, inv./cat.nr. A 561


7
Cornelis Kruseman
Drie portretstudies van Willem Jan van der Goltz (1798-1863), Sint Foppes Klijnsma en Paulus Statius Reinier van Hooff (1786-1865) voor het schilderij Slag bij Bautersem, ca. 1830-1839
Private collection

8
Cornelis Kruseman
Portretstudies van twee militairen vermoedelijk Galenus Frantzen (links) en Hendrik Rookmaker (1786-1860) (rechts) voor het schilderij Slag bij Bautersem, ca. 1830-1831
Den Haag, particuliere collectie G Frantzen


‘geheel buiten mijn boekje’
Het schilderen van een monumentale veldslag was nieuw voor Kruseman. De schilder zei hier zelf over tegen zijn vriend die hem bij het project ondersteunde: ‘’t is een onderneming […] geheel buiten mijn boekje. Weet je wel dat ik nog nooit batailles geschilderd heb? Dat is heel anders dan genrestukken; vreemd en moeilijk zal ’t vallen.’14

Om zich bij te scholen trok hij naar Parijs om ‘met een geheel nieuw vak nader bekend te worden, waartoe mij [Horace] Vernet (1789-1863) en [Antoine Jean] Gros (1771-1835) mij goede modellen schenen.’15 Vooral Antoine Jean Gros was bekend om zijn schilderijen op monumentaal formaat van de veldslagen van Napoleon Bonaparte (1769-1821) [9]. Vlak voor de jaarwisseling arriveerde Kruseman in Parijs, waar hij in geen tien jaar meer was geweest.16 Hij nam zijn intrek in Hôtel des Etrangers aan de rue Vivienne nr. 3.17 Na het verkrijgen van de benodigde Parijse vergunningen, stapte hij ‘elken morgen om negen uur naar het Luxembourg of naar den Louvre, naar de zaal van den Raad van State of de galerij van ’t Palais Royal en werkte daar tot het donker werd.’18 Met de jonge kunstenaar Hendrik Willem Cramer (1809-1874), die dat jaar de Prix de Rome had gewonnen en op doorreis Parijs aandeed, bezocht Kruseman onder andere Versailles.19 De schilder kwam bij uitstek voor de Franse moderne kunst en bewonderde in het bijzonder Horace Vernets Bataille de Bouvines (1827) [10].20 Als een vlijtig leerling kopieerde Kruseman het menig uur ‘en hij betreurde het, geen maanden in plaats van weken te kunnen blijven studeren.’21

In februari 1832 was hij terug in Den Haag om het project Bautersem te vervolgen, maar door ziekte en zijn huwelijk met Henriette Angelique Meijer (1800-1868) op 3 oktober van dat jaar, schoot het niet op. Pas in 1833 begon hij daadwerkelijk aan zijn Slag bij Bautersem, maar daarbij stuitte hij op diverse problemen. Ising schrijft hierover: ‘het kostte hem veel moeite en inspanning; vooral had hij te worstelen met de kleur, daar hij gebonden was aan ‘t weergeven van bepaalde uniformen.’22 Ook zorgden andere opdrachten, vooral portretten, voor oponthoud.23 Bovendien was er nog een ander project op Krusemans pad gekomen, namelijk het schilderen van het monumentale schilderij het Vertrek van Koning Philips de Tweede uit de Nederlanden in 1559 [11].24 Pas omstreeks juni 1838, was de Slag bij Bautersem voltooid.25

‘een offer op het altaar des vaderlands’
Een paar jaar later noteerde Kruseman op zijn vragenformulier ten behoeve van het kunstenaarslexicon van Johannes Immerzeel (1776-1841) wat er daarna gebeurde [12].26 Tot zijn grote teleurstelling werd het werk namelijk lauw ontvangen door zowel koning Willem I als door de erfprins.27 De koning wilde het werk niet eens zien, en de prins bracht maar een kwartier bij het schilderij door.28 Kruseman was behoorlijk gefrustreerd, vooral omdat hij dit werk zag als zijn ‘offer op het altaar des vaderlands’, waarvoor hij ondanks zijn ‘hoogstvermoeijende en kostbare arbeid’ van beide vorsten geen enkele erkenning kreeg.29 Bovendien deed het verhaal de ronde dat Kruseman voor zijn schilderij alsnog betaald had gekregen. Kruseman schreef hierover op verontwaardigde toon: ‘Dat ik ooit eenig geschenk of geldswaarde hiervoor van den prins zoude ontvangen hebben, zoo als algemeen verteld word [sic] is eene volstrekte onwaarheid.’ 30 Dat Krusemans ongezouten kritiek op het handelen van de koning is opgenomen in Immerzeels biografie is opmerkelijk. Uitgever Adrianus David Schinkel (1784-1864), die Johannes Immerzeel hielp bij de distributie van de formulieren onder de Haagse kunstenaars, en daardoor bekend was met de inhoud ervan, adviseerde hier tegen.31 Kruseman, blijkbaar nog steeds diep teleurgesteld over de gang van zaken rond de Slag bij Bautersem, sloeg dit advies echter in de wind.

Wat ongetwijfeld meespeelde bij de desinteresse van de koning was dat het schilderij, zeven jaar na de afgebeelde gebeurtenis, geen actuele betekenis meer had. Bovendien had de Slag bij Bautersem voor de Oranjes slecht uitgepakt. De overwinning bij Bautersem was immers een paar uur later gevolgd door het terugtrekken van het Nederlandse leger vanwege de komst van het Franse leger dat de opstandelingen kwam steunen. Daarmee werd de afscheiding van de Zuidelijke Nederlanden een feit, al besloot Willem I pas in maart 1838 tot vrede met België.32 Het is begrijpelijk dat de koning drie maanden na die pijnlijke beslissing geen animo had om Krusemans triomfantelijke verbeelding van het begin van het einde van zijn Verenigd Koninkrijk te komen bekijken. De wond was nog te vers.33 Mogelijk speelde ook de moeizame relatie tussen de koning en de kroonprins een rol bij de weigering van de koning om het werk te komen bekijken.34 Willem I zou jaloers geweest zijn op de militaire prestaties van zijn zoon. Na deze teleurstelling zou Kruseman de vaderlandse geschiedenis als schilderkunstig onderwerp laten voor wat zij was.35

Tentoongesteld ‘in vollen glans’
De Slag bij Bautersem ging wel op tournee, ten voordele van de armen. Allereerst werd het werk geëxposeerd in de zaal van het Sint Anthonius gasthuis te Den Haag, vervolgens in Amsterdam in het gebouw van de Academie van Beeldende Kunsten, en ten slotte in Rotterdam in een van de zalen van het Gemeenlandshuis van Schieland.36 In de Amsterdamse Academie van Beeldende Kunsten, het gewezen Oudemannenhuis, hing het schilderij in een kleine zaal die zodanig was ingericht dat het werk zoveel mogelijk impact had op de bezoeker. Arnold Ising beschreef de inrichting: ‘Door ’t aanwenden van geschikte middelen prijkte het stuk in vollen glans. De witte wanden der zaal waren rondom met een blauw-zwarte stof bekleed, de grond met tapijten belegd, de balustrade insgelijks met zwart bekleed en een groote spiegel in den hoek geplaatst. De galerij, die men door moest om in de zaal te komen, liep uit op een wijde openslaande deur vlak tegenover de schilderij, die haar licht van boven ontving. Dat licht was gemaskeerd, zoodat de aanschouwer zich in half donker bevond en het stuk des te sterker uitkwam.’37 In Amsterdam was het vrij druk, er kwamen drieduizend bezoekers, die een entreeprijs van vijftig cent per persoon betaalden.38

Er kwam zelfs het plan om de Bautersem, na afloop van de Tentoonstelling in Amsterdam, te exposeren in Berlijn. Begin juli was dit idee ontstaan. Kruseman had namelijk een opdracht verworven van Hermann Friedrich graaf von Wylich und Lottum (1796-1849), de Pruisische gezant bij het Nederlandse hof. Die opdracht betrof een kopie maken naar Van Lottums aan Rafaël (1483-1520) toegeschreven schilderij van een Madonna met kind en jonge Johannes de Doper, tegenwoordig bekend als de Madonna di Gaeta [13-14].39 Nadat Krusemans kopie een aantal dagen op zijn atelier was te zien, nam Van Lottum het werk mee naar Berlijn om het daar aan te bieden aan de kroonprins van Pruisen.40 Vervolgens zou bij de prins het verlangen zijn ontstaan ook Krusemans Slag bij Bautersem te zien.41 Het is er echter nooit van gekomen.

Bij de onthulling in juni 1838 van de Slag bij Bautersem verscheen een boekje getiteld ‘Schilderij, voorstellende Z.K.H. Den Prins van Oranje, op het oogenblik der verwonding van Hoogstdeszelfs paard te Bautersem, op den 12 augustus 1831, door C. Kruseman.’42 Deze brochure, beschikbaar bij de ingang van de tentoonstelling, was op verzoek van de schilder samengesteld door toenmalig luitenant J.C. van Rijneveld, en gedrukt door Krusemans vriend Adrianus David Schinkel.43 Het bevat Van Rijnevelds verslag van de gebeurtenissen bij Bautersem en een litho met de identificatie van alle geportretteerden.44 Na afloop van deze tour werd de Slag bij Bautersem, met toestemming van de prins, eind januari 1839 voorlopig geplaatst op het Paviljoen Welgelegen in Haarlem, het nieuwe museum voor moderne kunst.45

Waardering
Na de onthulling van het schilderij waren de kranten lovend over het eindresultaat. Kruseman had met zijn uitbeelding van de vaderlandse roem een prachtige prestatie geleverd: ‘Nimmer gevoelden wij ons, bij het aanschouwen van soortgelijke voorstellingen uit onze latere geschiedenis, zoo aangenaam getroffen.’46 In dagblad De Avondbode was enige kritiek op het gekozen moment van de schilder: ‘of er in den tiendaagschen veldtogt welligt niet eene positie te vinden ware geweest, voor het penseel even geschikt, voor de geschiedenis belangrijker.’47 Maar verder moest het vaderland vooral gelukkig zijn met een kunstenaar als Kruseman.48 Ook de recensent van het Algemeen Handelsblad was een en al lof. Hij concludeerde dat het schilderij een nationaal gedenkstuk was ter eere van onze legers, die onder leiding van de prins, Nederland hadden gewroken en ‘den hoon beantwoord hebben welken ontrouw en verraad hun hadden aangedaan.’49 Twintig jaar later was Krusemans biograaf Tobias van Westrheene (1825-1871) echter minder enthousiast. De opwinding van toen had plaatsgemaakt voor een kritisch oordeel. Kruseman had volgens hem niet het talent gehad voor grote composities, waardoor het ensemble als geheel te weinig aansprekend was geweest.50

‘een treurige aanblik’
In 1863 werd de Slag bij Bautersem op last van de regering uit Paviljoen Welgelegen verwijderd en overgebracht naar de ‘Gotische zaal’ te Den Haag.51 De reden was dat het schilderij in slechte staat verkeerde door het ‘afdruipen’ van de verf.52 Volgens Ising had Kruseman verzuimd om bij het doorvoeren van wijzigingen de bestaande verflaag weg te krabben. Mogelijke redenen voor die onzorgvuldigheid waren een ‘te ver gedreven zucht naar verbetering van zijn werk, gepaard aan ’t ongeduld om het nieuw opgevatte denkbeeld spoedig verwezenlijkt te zien.’53 Het afdruipen kan ook zijn veroorzaakt door het gebruik van bitumineuze verven zoals asfalt. Dit teerachtige pigment zal eenmaal gebonden in olie nooit drogen en de neiging hebben te druipen.54 Na verloop van tijd bleek restauratie niet meer mogelijk en werd het schilderij opgeslagen in het depot van de Koninklijke Verzamelingen te Den Haag.55 In de jaren vijftig van de twintigste eeuw werd het werk vernietigd.56

Kruseman leerde met dit project op harde wijze dat een actuele politieke situatie een risicovol onderwerp voor een historiestuk kan zijn. Niets is zo veranderlijk als de staatkundige handelwijze van een land in crisis. De kunstenaar had bij een snelle afronding van zijn schilderij kunnen meeliften op de euforie van het moment, net zoals zijn collega’s Jacques Joseph Eeckhout (1793-1861) in 1831 en Nicolaas Pieneman (1809-1860) in 1833 [15-16]. Maar zowel het monumentale formaat als de onbekendheid met het schilderen van een veldslag maakte dat voor Kruseman een onmogelijke opgave. Voor het schilderij was voltooid was het momentum vervlogen. In het vervolg verkoos hij de continuïteit van Bijbelse verhalen als onderwerp voor zijn historiestukken.

9
Antoine Jean Gros
Napoleon na de slag bij Eylau op 9 februari 1802, 1808 gedateerd
Parijs, Musée du Louvre, inv./cat.nr. 5067


10
Horace Vernet
Bataille de Bouvines, 27 juillet 1214, 1827 gedateerd
Versailles, Musée national des châteaux de Versailles et de Trianon, inv./cat.nr. MV 2674, INV 8363, C 204


11
Cornelis Kruseman
Vertrek van Phillips den II uit de Nederlanden in 1559, 1833 gedateerd
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. SK-A-1068


12
Anoniem ca. 1832-1840
Portret van Johannes Immerzeel (1776-1841), ca. 1832-1840
Den Haag, RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis (Collectie Iconografisch Bureau)


13
Cornelis Kruseman
Maria met Kind en Johannes de Doper (als kind), 1838 gedateerd
Potsdam, Bildergalerie am Schloss Sanssouci, inv./cat.nr. GKI 5807


14
Anoniem Italy 1600-1700
Maria met Kind en Johannes de Doper (als kind), 1600-1700
Private collection


15
Jacques Joseph Eeckhout
Het gevecht bij Bautersem, 1831 gedateerd
Den Haag, Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau, inv./cat.nr. sc/0711


16
Nicolaas Pieneman (1809-1860)
Het gevecht bij Bautersem, 1833 gedateerd
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. Sk-a-3913



Notes

1 Bautersem is de negentiende-eeuwse spelling van de huidige plaats Boutersem.

2 Ising 1870.

3 Huys Jansen en Van de Laar 1999, pp. 276 ev.

4 Op 25 augustus 1830 was in Brussel de opstand uitgebroken tegen het bewind van Koning Willem I en de overheersing door de Noordelijke Nederlanden. Dit leidde tot de formele onafhankelijkheid van België in 1831. Op 19 april 1838 stemde Willem I stemde in met de voorwaarden die in november 1831 op de Conferentie van Londen waren vastgelegd in de Vierentwintig artikelen. Dit betekende de definitieve internationale erkenning van de Belgische onafhankelijkheid.

5 Anoniem 1838, p. 7.

6 Van Zanten 2013, p. 342.

7 Ising 1870, p. 51; Kruseman vroeg een binnenlands paspoort aan voor 11 augustus 1831 naar Den Bosch en Valkenswaard (Haags Gemeentearchief archieftoegang 0352-01-692 (nr. 442) Stadsbestuur van ’s-Gravenhage: Register van Binnenlandse paspoorten).

8 Ising 1870, pp. 53-54.

9 Kruseman vroeg een binnenlands paspoort aan voor 1 september 1831 door de ‘noord-provincies’ (Haags Gemeentearchief archieftoegang 0352-01-692 (nr. 515) Stadsbestuur van ’s-Gravenhage: Register van Binnenlandse paspoorten).

10 Ising 1870, p. 54.

11 Voor de diverse schetsen en portretten gemaakt voor dit project: veiling Amsterdam (C.F. Roos et al.) 16 februari 1859, p. 8 cat.nrs. 66-78, 84 en 85.

12 Ising 1870, p. 54.

13 Ising 1870, p. 56.

14 Ising 1870, p. 54.

15 Vraagpuntenlijst t.b.v. Immerzeels Levens en werken, collectie Rijksmuseum Amsterdam; Immerzeel jr. 1842-1843, p. 139; Cramer 1835-1838 dl 2, p. 129 ev.; Ising 1870, p. 56; Knoef 1947, p. 26. In Den Haag regelde Kruseman een geschikt atelier en een geschikte ezel voor het reusachtige doek: Ising 1870, p. 56.

16 Zie hoofdstuk 2 in deze RKDStudy.

17 Ising 1870, p. 57; Planta 1816, p. 207; Plantenga en Plantenga 1862, p. 188.

18 Ising 1870, p. 58.

19 Cramer 1835-1838, pp. 137, 148, 172.

20 Ising 1870, p. 58.

21 Ising 1870, p. 58.

22 Ising 1870, p. 59.

23 Van Westrheene 1859, p. 13; Ising 1870, p. 59.

24 Over dit schilderij zie paragraaf 6.4 van dit hoofdstuk.

25 Vraagpuntenlijst t.b.v. Immerzeels Levens en werken, collectie Rijksmuseum Amsterdam.

26 In Immerzeel jr. 1841-1842 is de inhoud van het door Kruseman ingevulde vragenformulier voor dit kunstenaarslexicon een op een overgenomen: Vraagpuntenlijst t.b.v. Immerzeels Levens en werken, collectie Rijksmuseum Amsterdam; Immerzeel jr. 1842-1843, pp. 139-140.

27 Kruseman nodigde tevens zijn collega’s uit het werk in Den Haag te bekijken: brief Cornelis Kruseman aan Hermanus Willem van Raden van 7 juni 1838 (Koninklijke Bibliotheek, KB:76 E 27).

28 Vraagpuntenlijst t.b.v. Immerzeels Levens en werken, collectie Rijksmuseum Amsterdam; Immerzeel jr. 1842-1843, pp. 139-140; Ising 1870, p. 59. Andere leden van de koninklijke familie die het schilderij kwamen bezichtigen waren prinses Marianne, zus van de kroonprins, prinses Anna Paulowna, echtgenote van de kroonprins, met haar twee kinderen Alexander en Sophie, en prins Frederik, broer van de kroonprins: Dagblad van ’s Gravenhage 21 mei 1838; Dagblad van ’s Gravenhage 6 juni 1838; Journal de La Haye 2 juli 1838.

29 Vraagpuntenlijst t.b.v. Immerzeels Levens en werken, collectie Rijksmuseum Amsterdam; Immerzeel jr. 1842-1843, pp. 139-140.

30 Vraagpuntenlijst t.b.v. Immerzeels Levens en werken, collectie Rijksmuseum Amsterdam; Immerzeel jr. 1842-1843, pp. 139-140; Ising 1870, p. 59.

31 Brief van Adrianus Schinkel aan Johannes Immerzeel van 16 juni 1840, collectie Koninklijke Bibliotheek, inv.nr. KW 113 C11.

32 Koch 2013, p. 515; Ising 1870, p. 59.

33 Ising 1870, pp. 59-60.

34 Koch 2013; Van Zanten 2013.

35 Uitzondering hierop is een onvoltooid schilderij getiteld Jacoba van Beijeren te Gorkum.

36 Den Haag (23 juni tot 15 juli 1838): Dagblad van ’s Gravenhage 22 juni 1838; Amsterdam (20 juli tot 15 augustus 1838): Algemeen Handelsblad 20 juli 1838; Rotterdam (midden november tot 18 december 1838) Bredasche courant 8 november 1838; Rotterdamse courant 8 december 1838.

37 Ising 1870, p. 59.

38 Aan Amsterdamse entreegelden werd ruim 1.500 gulden ontvangen: Ising 1870 p. 59. De totale opbrengsten in Den Haag en Rotterdam zijn onbekend, maar een deel van de Haagse opbrengsten, 100 gulden, werd door de kunstenaar ten voordele van de armen gedoneerd: Dagblad van ’s Gravenhage 4 februari 1839.

39 De pers dacht dat Kruseman kopieerde naar Rafaëls Madonna de Alba: Dagblad van ’s Gravenhage 9 april 1838; Van Lottums Madonna di Gaeta, wordt nu beschouwd als een van de vele kopieën naar Rafaëls Madonna de Alba: Dussler 1966, p. 74; Meyer zur Capellen 2001-2008, dl. 2, p. 88.

40 Journal de La Haye 2 april t/m 8 april 1838.

41 Journal de La Haye 3 juli 1838; Algemeen Handelsblad 5 juli 1838; Bredasche Courant 5 juli 1838.

42 Over het aanbieden van een brochure bij een tentoonstelling als middel om entree te vragen: Rappard 1983, pp. 34, 40-41 (noot 33 en 34); Rappard 2001, p. 83; en Anoniem 1824.

43 Over het ontstaan van deze publicatie: Ising 1870, p. 59 (noot 1).

44 Anoniem 1838; Kruseman wordt ook als mogelijke samensteller aangewezen: Huys Janssen en Van de Laar 1999, p. 277; Anoniem 1838a.

45 Immerzeel jr. 1842-1843, pp. 139-140; Ising 1870, p. 59; Dagblad van ’s Gravenhage 25 januari 1839.

46 Van der Willigen 1838, pp. 43-44.

47 Anoniem 1838a.

48 Anoniem 1838a.

49 Anoniem 1838.

50 Van Westrheene 1859, p. 13.

51 Ising 1870, p. 60.

52 Ising verklaarde dat koning Willem III het schilderij liever niet meer voor het publiek tentoongesteld zag omdat nu zelfs de beeltenis van zijn vader door het afdruipen van de verf werd bedreigt: Ising 1870, p. 60.

53 Ising 1870, p. 60; Marius 1920 pp. 24-25.

54 De toepassing van asfalt als pigment vereist de toevoeging van veel medium. Wanneer hardere verflagen over bitumineuze verf wordt aangebracht kunnen deze craqueleren en opkrullen. Onder invloed van hoge temperaturen kunnen partijen waarin veel asfalt is gebruikt, zelfs wegdruipen. Van sommige schilderijen van Kruseman is bekend dat ze zogenaamde ‘jeugdbarsten’ in de verf vertonen, ook wel Frühsprung genoemd. Dit zijn afgeronde kraakjes die al snel na het schilderen, tijdens het uitharden van de verf zijn ontstaan. Dit is onder meer het geval bij Krusemans De Graflegging. Dit kan komen doordat de kunstenaar niet de tijd nam om zijn schilderij grondig te herzien, maar zijn wijzigingen in de compositie aanbracht over de nog niet uitgeharde verf. Het overmatig craqueleren kan overigens ook ontstaan zijn door het teveel toevoegen van drogers, zogenoemde siccatieven, aan het medium. Eveneens kan een verkeerd gebruik van megilps, een bindmiddel met zowel olie als hars als bestanddelen, hier mede oorzaak zijn geweest: Huys Janssen en Van de Laar 1999, pp. 284-286.

55 Loos 1991, pp. 483-484 noot 72.

56 Loos 1991, pp. 483-484 noot 72; Huys Janssen en Van de Laar 1999, pp. 286 en 289 noot 30.

Cookies disclaimer

While surfing the internet, your preferences are remembered by cookies. Cookies are small text files placed on a pc, tablet or cell phone each time you open a webpage. Cookies are used to improve your user experience by anonymously monitoring web visits. By browsing this website, you agree to the placement of cookies.
I agree