5.2 Antwerpen en Brussel (17 september 1821 - 15 oktober 1821)
De opleving in laat-achttiende-eeuws Europa van het classicisme als de stijl voor de historieschilderkunst maakte de reis naar Rome van groot belang als plek van studie. Daar kon de ambitieuze historieschilder de principes van deze stijl uit eerste hand leren via de bestudering van de antieke sculptuur en de werken van Rafaël en zijn tijdgenoten.1 En dat was niet veranderd in de tijd van Kruseman. Meteen in de eerste alinea van Aantekeningen zet de kunstenaar uiteen dat hij naar Italië wilde reizen uit verlangen naar een directe kennismaking met de beroemde Italiaanse meesters in hun thuisland. Kruseman was benieuwd naar andere landen, hun gebruiken maar vooral de daar aanwezige schilderscholen. Hij hoopte door deze nieuwe ervaringen en het zien van de beste kunstwerken zich als mens en als kunstenaar verder te ontwikkelen.2
Tijdens een korte stop in Antwerpen bewonderde Kruseman ‘het verheven genie van Rubens’ (1577-1640). Hij was vooral onder de indruk van diens portret van Susanna Fourment (1599-1628) dat volgens hem ‘eene betooverende illusie te weeg brengt’ [1].3 Opmerkelijk genoeg repte de jonge schilder verder met geen woord over de werken van de Vlaamse Primitieven of de zeventiende-eeuwse Vlaamse historieschilderkunst, terwijl er toch genoeg werken te bezichtigen waren, bijvoorbeeld in Antwerpse kerkelijke collecties.
In de avond van 17 september 1821 arriveerde de schilder in Brussel waar hij een kleine maand verbleef.4 Brussel was een van de twee residenties van het pas gestichte Koninkrijk der Verenigde Nederlanden.5 Koning WIllem I (1772-1843) en zijn echtgenote koningin Wilhelmina (1774-1837) verbleven er graag. Op het moment dat Kruseman de stad aandeed kreeg hij de gelegenheid om op audiëntie te gaan bij koningin Wilhelmina, die hem prompt de opdracht gaf om in Italië een schilderij te maken. Deze eerste koninklijke opdracht zou resulteren in het werk Nephtalis een Israëlitisch meisje lavende. Anton Reinhard Falck (1777-1843), minister van Publiek, Onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën, verstrekte hem bovendien de nodige aanbevelingsbrieven voor Rome en Napels.6 Ze boden toegang tot personen met goede contacten ter plaatse en waren van cruciaal belang als introductie in de kringen van potentiële opdrachtgevers.
Een andere belangrijke Brusselse ontmoeting zal Krusemans persoonlijke kennismaking met de fameuze Franse kunstenaar Jacques-Louis David (1748-1825) zijn geweest. Deze Fransman leefde in ballingschap te Brussel omdat hij als fervent aanhanger van Napoleon (1769-1821) zijn thuisland bij de tweede Restauratie had moeten verlaten. Na een stroeve start begon David een gesprek over de moderne Hollandse schilders en vroeg onder andere naar Jan Willem Pieneman (1779-1853) die hij eens had ontmoet.7 Kruseman, die zich steeds meer op zijn gemak voelde, vertelde dat Pieneman juist bezig was met zijn monumentale doek De Slag bij Waterloo, waarop de Hertog van Wellington een hoofdrol speelt [2]. Dit raakte bij de Napoleonist uiteraard een gevoelige snaar. David zou woest zijn opgestaan en hebben geroepen: ‘Je me brulerais plutôt la main, que peindre ce Wellington.’8
Kruseman had zijn reis zo gepland dat hij in Brussel ook de Tentoonstelling van Levende Meesters, de Salon, uitgebreid kon bezoeken. Zelf had hij daarvoor vier schilderijen ingezonden, waaronder een zelfportret en zijn Magdalena.9 Dit gaf hem de gelegenheid kennis te maken met de eigentijdse, op Frankrijk georiënteerde Zuid-Nederlandse school. Zo bewonderde hij onder meer Hagar in de woestijn van de historie-, genre- en portretschilder François-Joseph Navez (1787-1869), een leerling van Jacques-Louis David en een marine van landgenoot Johannes Christiaan Schotel (1787-1838) [3].10 Ongetwijfeld zag hij daar ook Navez’ eerste Italiaanse genrevoorstellingen, een onderwerp dat Cornelis, eenmaal in Rome, ook zou oppakken [4].11
Volgens eigen zeggen was Kruseman verplicht de afloop van deze tentoonstelling af te wachten, mogelijk om zijn inzendingen en vermoedelijk ook die van andere Hollandse kunstbroeders weer veilig richting Amsterdam te laten transporteren.12 Intussen was hij aan het schilderen geraakt. De jonge kunstenaar verbleef in een hotelkamer ‘gelijk mijn slaapvertrek en mijn atelier; een stoel diende mij tot ezel; doch hoe ik mij ook moest behelpen, ik was regt tevreden en vrolijk, want het werk ging mij goed van de hand.’13 In de avond wist hij zich te vermaken in de Brusselse bierhuizen waar hij verder niet bij naam genoemde kunstbroeders ontmoette. Op 15 oktober reisde Kruseman door naar Parijs waar hij twee dagen later zou arriveren.14
1
Peter Paul Rubens
Portret van Suzanna Fourment (1599-1628), 1620-1625
Londen (Engeland), National Gallery (London), inv./cat.nr. 852
2
Jan Willem Pieneman
De slag bij Waterloo op 18 juni 1815, 1824 gedateerd
Amsterdam, Rijksmuseum, inv./cat.nr. SK-A-1115
3
François Joseph Navez
Hagar en Ismaël in de woestijn, 1820 gedateerd
Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, inv./cat.nr. 144
4
François Joseph Navez
Aalmoezen voor de kluizenaar, 1820
Whereabouts unknown
Notes
1 Dekkers 1984, p. 29
3 Kruseman 1826, pp. 2-3; Het portret is tegenwoordig in de National Gallery (Londen). In 1821 was het in de collectie Henri-Joseph Stier d’Aertselaer (1743-1821): Vlieghe 1987, cat.nr. 102.
4 Kruseman 1826, pp. 2-5.
5 Het koninklijk echtpaar verbleef om beurten in beide residenties Brussel en Den Haag: Koch 2013, pp. 293-294.
6 Kruseman 1826, p. 3.
7 Putter 2015, p. 210.
8 Van der Chijs 1858, pp. 218-219.
9 Brussel 1821, C. Kruseman nr. 150, Marie Magdelaine pleurant ses péchés; nr. 151 Portrait d’une dame; nr. 152 Portrait de l’artiste; nr. 153 Portrait d’un enfant.
11 Brussel 1821, F.-J. Navez, nr. 186 L’Aumône à l’hermite; nr. 192 Une jeune Romaine; nr. 196 Une paysanne de Frascati, zie Coekelberghs, Jacobs en Loze 1999, p. 48 (fig. 66), p. 49 (fig. 68) en p. 51 (fig. 73). Zie verder hoofdstuk 7 van deze RKDStudy.
13 Kruseman 1826, p. 5.
14 Kruseman 1826, p. 5.