Cornelis Kruseman (1797–1857)

RKD STUDIES

5.4 Italië in zicht: Milaan, Bologna en Florence


In Parijs was een interessante strijd bezig tussen de romantische avant-garde, waartoe Eugène Delacroix (1798-1863) en Théodore Géricault (1791-1824) behoorden, en de klassiek-academische kunst geleid door Jean-Auguste-Dominique Ingres (1780-1867).1 Als jonge kunstenaar had Kruseman de gelegenheid om zich binnen deze vernieuwende krachten artistiek verder te ontwikkelen. Maar hij hield vast aan zijn ambitie om historieschilder te worden en daarmee aan de noodzaak om te studeren naar de Italiaanse oude meesters in Rome. Ook volgens de opleiding aan de Parijse Ecole des Beaux-Arts was een studietijd in Italië onontbeerlijk. Dus ondanks de inspirerende omgeving en volgens zijn zeggen ‘voordeelige aanbiedingen’ waarmee hij er ten minste de hele winter had kunnen blijven, verliet Kruseman Parijs, want Rome was en bleef zijn einddoel.2

Bovendien benadrukte de Amsterdammer vooral te willen schilderen voor de Nederlandse markt, aangezien er volgens hem toch niet beters was dan in de voetsporen te kunnen treden van de Hollandse meesters van de zeventiende eeuw. Hun realisme, of wel waarheidsgetrouwheid, werd ook in de negentiende eeuw als belangrijk kenmerk van de eigentijdse Hollandse school gezien.3 Om artistiek en commercieel succesvol te kunnen zijn was het dus noodzakelijk zich in de traditie van deze beroemde voorgangers te plaatsten. Kruseman laat dan ook niet na zich in zijn reistaantekeningen als zodanig te profileren richting zijn lezers. ‘Want’, zo schrijft hij in zijn Aantekeningen ‘te midden van al den glans van deze Fransche school, en van al de eer, welke aan hare kunstenaars wedervaart, blijf ik er roem op dragen, Hollandsch schilder te zijn.’4

En dus vervolgde Kruseman op 16 december 1821 zijn reis per koets naar Lyon.5 De weg voerde hem door Fontainebleau en Roanne, ‘eene oude, zeer vuile, doch mede zeer aangenaam aan de Loire gelegen stad’.6 Eenmaal in Lyon bewonderde Kruseman de verzameling in het Palais du Commerce et des Arts, met naast schilderijen van Gerard ter Borch II (1617-1681) en Jan van Huijsum (1682-1749) ook een collectie Romeinse en andere oudheden.7 Verder ging de reis langs Genève, Lausanne en Bern, waarbij trajecten per postkoets, te voet of met een gehuurd paard werden afgelegd. De tocht over de Alpen was een belevenis op zich. Stevig ingesnoerd ‘zoodat wij volkomen naar Egyptische mummies geleken, en vervolgens met touwen op eene sleede vastgebonden, met het hoofd naar de paarden gekeerd’, werd Kruseman over de Alpen geleid.8

Begin januari 1822 arriveerde de kunstenaar in Lugano, volgens Kruseman de laatste Zwitserse plaats, om in een rijtuig de reis te vervolgen naar de dan eerste Italiaanse stad Como.9 Op 11 januari kwam Kruseman aan in Milaan. ‘Thans’, verzuchtte de kunstenaar, ‘ben ik dus in Italië, en begin alzo, meer en meer, tot het gewenschte doel mijner reis te naderen, en hoe meer ik nader, hoe sterker mijn verlangen wordt.’10 In Milaan bezocht hij onder meer het operahuis de Scala, het Koninklijk paleis en paleis Brera. Ook zag hij ‘de voortreffelijke overblijfselen van het beroemde Heilig Avondmaal van Leonardo da Vinci (1452-1519)’ in de refter van het dominicaner klooster Santa Maria delle Grazie, ‘hetwelk thans tot eene kaserne en paardenstal moet dienen.’ [1].11 Teleurgesteld over zowel de verwaarlozing van de locatie als over de zorgelijke staat van het kunstwerk, schreef hij: ‘het weinige wat daarvan door den tijd en de vernielzucht der menschen gespaard is, draagt nog de kenmerken van het groote talent en het zachte gevoel van den schilder, hetwelk zich vooral in het verheven eenvoudige der voorstelling en teekening laat bespeuren.’12 In Bologna bewonderde hij de werken van de oude Italiaanse meesters in het museum en vooral Rafaëls Heilige Cecilia [2].13

Begin februari bereikte Kruseman Florence, ‘het voorportaal van het heiligdom der kunsten’ [3].14 Kruseman had groot ontzag voor de vele schilderijen in het Uffizi en de Academie voor Schone Kunsten. Daar maakte hij bovendien persoonlijk kennis met de neoclassicistische historieschilders Pietro Benvenuti (1769-1844), tevens hoogleraar aan deze instelling, en Giuseppe Bezzuoli (1784-1855).15 Ook bezocht hij het Palazzo Medici Ricardi, de Chiesa della Santissima Annunziata, en de San Lorenzo met Michelangelo’s gebeeldhouwde stonden van de dag. Geregeld maakte Kruseman schetsen van wat hij zag. In het Palazzo Pitti bezocht hij Rafaëls vermaarde Madonna della sedia en de ‘uitmuntende schilderijen’ van andere meesters zoals Leonardo da Vinci en Rembrandt (1606/7-1669) [4-5].16

In Florence ontmoette Kruseman ook diverse kunstliefhebbers. Via een zekere ‘mevrouw P.’ werd hij aanbevolen aan de prinses Louise von Stolberg-Gedern, gravin van Albany (1752-1824). Kruseman hoopte op een opdracht van deze ‘hoog bejaarde mécènate [die] door haar verstand en betrekkingen tot de geleerde- en kunstwereld, een’ grooten naam verworven, doch hare houding, te mijnen opzigte, deed mij van hare gunst niet veel bijzonders verwachten.’17 Tijdens een van haar soirées ontmoette hij François-Xavier Fabre (1766-1837), de Franse portrettist en historieschilder die bekend stond als de minnaar van de prinses. Kruseman registreerde discreet ‘[…] een verdienstelijk kunstenaar, welke hare bijzondere bescherming geniet’.18 De Fransman nodigde Kruseman uit om zijn schilderijen te komen bekijken – een uitnodiging waaraan hij meteen de volgende dag gevolg gaf: ‘Ik vond er veel uitnemende stukken, eene uitgebreidde boekerij en fraaije verzameling van alle mogelijke werken.’19 Kort daarna bezochten Fabre, Benvenuti en Bezzuoli de Hollander ‘om eenige door mij medegebragte studien te bezigtigen.’20

1
Leonardo da Vinci
Het laatste avondmaal, ca. 1495-1496
Milaan, Santa Maria delle Grazie (Milan)


2
Rafaël
Sint-Cecilia, ca. 1513-1514
Parijs, Musée Central des Arts


3
Cornelis Kruseman
Gezicht op de Loggia dei Lanzi aan het Piazza della Signoria in Florence, ca. 1822-1824
Private collection


4
Rafaël
Madonna della Sedia, c. 1514
Florence, Palazzo Pitti, inv./cat.nr. 151


5
Rembrandt
Oude man in een leunstoel, ca. 1665
Florence, Galleria degli Uffizi, inv./cat.nr. 69.234



Notes

1 Jonkman 2017, pp. 74-75.

2 Kruseman 1826, p. 14.

3 Rademakers 2020, p. 53.

4 Kruseman 1826, pp. 14-15.

5 Kruseman 1826, p. 14.

6 Kruseman 1826, p. 22.

7 Kruseman 1826, p. 24.

8 Kruseman 1826, p. 44.

9 Kruseman 1826, pp. 46-47.

10 Kruseman 1826, p. 47.

11 Kruseman 1826, p. 51.

12 Kruseman 1826, p. 51.

13 Kruseman 1826, pp. 53-55.

14 Kruseman 1826, p. 56-61.

15 Kruseman 1826, p. 57.

16 Kruseman 1826, p. 57.

17 Kruseman 1826, p. 61.

18 ’Kruseman 1826, p. 61; Pellicier en Hilaire 2008, pp. 32, 44, 45.

19 Kruseman 1826, p. 61.

20 Kruseman 1826, p. 62.

Cookies disclaimer

While surfing the internet, your preferences are remembered by cookies. Cookies are small text files placed on a pc, tablet or cell phone each time you open a webpage. Cookies are used to improve your user experience by anonymously monitoring web visits. By browsing this website, you agree to the placement of cookies.
I agree