8.9 Willem de Clercq, een belangrijk contact in 1826-1831
Een uniek kijkje in Krusemans eerste jaren in de hofstad geven de dagboeken van Willem de Clercq (1795-1844) [1].1 De Clercq kwam uit een gegoede familie van Amsterdamse, doopsgezinde kooplieden en werd op zijn vijftiende makelaar in granen in het familiebedrijf. In 1824 werd hij benoemd tot secretaris van de kort tevoren opgerichte Nederlandse Handel-Maatschappij (NHM) in Den Haag en verhuisde met zijn gezin naar de hofstad. 2 Door zijn positie bij de NHM had De Clercq contacten met ministers en andere hoge ambtenaren, zoals de directeur voor de zaken der Oost-Indische bezittingen bij het departement van Nationale Nijverheid en Koloniën Jean Chretien Baud (1789-1859) en de Haagse burgemeester Lodewijk Constantin Rabo Copes van Cattenburch (1771-1842). De Clercq was daardoor een interessant contactpersoon voor een ambitieus portretschilder die zich net in de hofstad had gevestigd.
De Clercq noemt Kruseman voor het eerst in zijn journaal op 29 maart 1826 als ‘un des héros de la fête’ tijdens een etentje bij gezamenlijke kennis en president van het Hooggerechtshof te Den Haag Benjamin Petrus van Wesele Scholten (1762-1829) [2].3 De schilder, die misschien met een van zijn Leidse contacten was meegekomen, had het feestje wegens een fysiek ongemak moeten verlaten, maar een paar weken later ontmoetten beide heren elkaar opnieuw in het Haagse Bos.4 De daarop volgende jaren zagen ze elkaar tijdens diverse gelegenheden bij De Clercq thuis, maar ook bij gemeenschappelijke vrienden zoals de directeur van de Nederlandse Handelsmaatschappij Hendrik Christiaan van Houven (1773-1852) en van Van Wesele Scholten.5 Tijdens deze avonden werd ook door Kruseman gesproken over politiek, godsdienstige zaken, en werden gedichten voorgedragen of gezongen. Zo schreef De Clercq over een avond in december 1827: ‘Kerkhoff & Kruseman zongen & ik imp[roviseerde] op Wetenschap Kunst & Handel ten disch bij de Vriendschap, waarin ik mij waarlijk wel meende te hebben gekweten. Wij waren toch anders regt genoeglijk bij elkander.’6 Een half jaar later noteerde De Clercq: ‘Te huis gekomen verzamelden zich weldra de Vrienden namentlijk de famille Van der Houven, Rappard, Mirandolle Bosscha & Kruseman. Nooit zag ik nog eene tafel hier in den Haag zoo in high spirits.’7 Eind 1831 was om onduidelijke redenen de vriendschap bekoeld. De laatste melding van Kruseman in De Clercqs journaal is van midden november 1831: ‘Kruseman Die bloem die eerst Vriendschap scheen te zijn wierd op het laatst iets zeer gewoons.’8
In de ontspannen sfeer van deze soirees en andere gelegenheden kon Kruseman zich door zijn invloedrijke vrienden eenvoudig laten introduceren bij de aanwezige hooggeplaatsten. En hoewel het niet direct is te herleiden naar beschreven ontmoetingen in de dagboeken van De Clercq, portretteerde Kruseman diverse personen die zich in deze kring bewogen. Zo schilderde hij Jean Chretien Baud, de Rotterdamse bankier Jan Rudolf Mees (1755-1839), zijn echtgenote Sara Johanna Blokhuijzen (1764-1850) en Ida Cornelia Rees (1769-1832), de echtgenote van mr. Hendrik baron Collot d’Escury (1773-1845) [3]. Ook portretteerde hij Maria Stefania van Nellesteyn (1785-1826) met haar kinderen, de pas overleden echtgenote van Johan Willem baron Huyssen van Kattendijke en jaren later ook hun dochter Charlotte Henrietta Huyssen van Kattendijke (1817-1837) [4-5]. Allen contacten van De Clercq.

1
Henricus Wilhelmus Couwenberg
Portret van Willem de Clercq (1795-1844), 1843 gedateerd
Amsterdam, Universiteitsbibliotheek Amsterdam

2
Cornelis Kruseman
Portret van Mr. Benjamin Petrus van Wesele Scholten (1762-1829), 1827 gedateerd
Leiden, Museum De Lakenhal, inv./cat.nr. cat. 1983, nr. 895

3
Cornelis Kruseman
Portret van Jean Chretien baron Baud (1789-1859), 1826 gedateerd
Zeist, Slot Zeist

4
Cornelis Kruseman
Portret van Maria Stefania van Nellesteyn (1785-1826) met vier van haar kinderen, ca. 1825-1826
Private collection

5
Cornelis Kruseman
Portret van Charlotte Henrietta Huyssen van Kattendijke (1817-1837), 1839 gedateerd
Private collection
Kruseman heeft De Clercq niet geportretteerd, misschien omdat de strenggelovige Amsterdammer dat te ijdel vond, maar hij schilderde dus wel anderen uit de vriendenkring van De Clercq.9 Zo maakte hij de portretten van Hendrik Christiaan van Houven (1773-1852) en zijn echtgenote Johanna Elisabeth van Gennep (1778-1850), mr. Benjamin Petrus van Wesele Scholten (1762-1829) en echtgenote Lydia Johanna Maria van Hoogeveen (1769-1831), en Hendrik Anthon ridder van Rappard (1767-1845) en zijn echtgenote Johanna Benjamina van Thije Hannes (1771-1856) [6-9]. Het is daarbij niet uit te sluiten dat deze invloedrijke mannen Kruseman weer verder aanbevolen bij hun zakelijke contacten.

6
Cornelis Kruseman
Portret van waarschijnlijk Hendrik Christiaan van Houven (1773-1852) voorheen Hendrik van Oordt (1793-1864), ca. 1826-1828
Rotterdam, Het Schielandshuis, inv./cat.nr. 75597

7
Cornelis Kruseman
Portret van waarschijnlijk Johanna Elisabeth van Gennep (1778-1850) voorheen Elisabeth van der Houven (1803-1845), ca. 1826-1828
Rotterdam, Het Schielandshuis, inv./cat.nr. 75598

8
Cornelis Kruseman
Portret van Hendrik Anthon van Rappard (1767-1845), ca. 1825-1835
Private collection

9
Cornelis Kruseman
Portret van Johanna Benjamina van Thije Hannes (1771-1856), ca. 1825-1841
Private collection
Notes
1 De Clercq geeft In zijn dagboeken (1811-1844) unieke informatie uit de eerste hand over personen, situaties en trends in het Nederland van zijn dagen https://resources.huygens.knaw.nl/dagboekdeclercq
2 Later zou De Clercq als directeur van deze maatschappij, die in 1831 haar zetel verplaatste naar Amsterdam, lange tijd een sleutelpositie bekleden in de netwerken van de Nederlandse economie. Bovendien groeide hij uit tot een van de voormannen van het Nederlandse Réveil.
3 De Clercq 1811-1844, deel XIII (1826), p. 61.
4 Een zekere ‘jonge heer Del Prat’ wordt door De Clercq als een van de aanwezigen tijdens het etentje genoemd. Kruseman schilderde in ieder geval tijdens zijn verblijf in Parijs in 1821 een Heer Del Prat, misschien wel familie: De Clercq 1811-1844, Deel XIII (1826), p. 61.
5 Ook bezocht De Clercq geregeld het atelier van Kruseman. Hij zag er onder andere het ontstaan van Krusemans koninklijke opdracht De Graflegging, maar ook diverse portretten zoals dat van koning Willem I, prinses Anna Paulowna en Henriëtte Jeanne Adelaide barones van Torck (1802-1877): ‘Bij Kruseman zag ik een heerlijk portrait van de Jonge Mevrouw Pallant de erfdocht[er] v Rozendaal met een allerliefst kind. Alles tekent schoonheid & geluk.’: De Clercq 1811-1844, Deel XIV (1827), pp. 19, 42; Deel XVII (1830), pp. 140, 429.
6 De Clercq 1811-1844, deel XIV (1827), p. 199 [27 december 1827]. Met ‘ten disch bij de Vriendschap’ bedoelt De Clercq vermoedelijk een eten bij loge Vriendschap. Voor zover bekend was Cornelis Kruseman geen lid van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden en stond hij ook niet ingeschreven bij een loge. De Haagse vrijmetselarij had zeker een interessant netwerk voor Kruseman geboden waar zowel aristocraten, als hoge bestuurders en militairen als burgers met een vrij beroep zoals advocaten, notarissen en artsen onderdeel van uitmaakten. Begin negentiende eeuw was de vrijmetselarij wat spreiding en ledental betreft het grootste seculiere genootschapsnetwerk in Nederland. Krusemans oudere broer Johannes Diederik was wel betalend lid van een loge. Volgens de aantekeningen op de ledenkaart ondergebracht in het Cultureel Maçonniek Centrum 'Prins Frederik' te Den Haag was de broer van Kruseman lid van de loge “La Vertueuse” in Batavia vanaf 1814. In 1823 komt hij voor op de ledenlijst van loge De Vriendschap (DVS) in Soerabaja. Vanaf het werkjaar 1856-1857 was hij lid van loge L’Union Royale in Den Haag; Birza 1984; Van de Sande 2015.
7 De Clercq 1811-1844, Deel XV (1828), p. 110.
8 De Clercq 1811-1844, deel XVIII (1831), p. 193.
9 Zo schreef De Clercq naar aanleiding van een portret van mevrouw Palland, ‘En God hoe ijdel is dit alles wanneer het buiten u is, de Copijen blijven & weldra vermolmen de Modellen in het graf. Liefderijke God & vader open onze oogen voor de geestelijke schoonheid die bij de vernietiging van het ligchaam bestaan blijft.’, zie De Clercq 1811-1844, Deel XIV (1827), p. 42.